De lokomotief floot. Germiston!
Oom Barend boog zich uit 't open venstertje, toen de trein stil stond en zei opeens: ‘Mij mastig!’ Hij opende 't portier en schudde de hand van neef Gjert van Buren, met wie hij in de oorlog samen ‘zwaar had gekrij’.
‘Kom jong, ons kan nog net zo'n kleintje maak’, zei neef Gjert en oom Barend met een blik op de trein, alsof 't zijn schotskar was, die maar ‘zo'n rukkie kon staan’ ging mee de ‘bar’ in voor een lekkere ‘boechoe’.
Nauweliks had hij de eerste slok binnen of de angstkreet: ‘Pa’ en de bewegende trein deed hem naar buiten snellen.
Doch te laat! ‘Hij mocht niet meer opklim’, hij mocht z'n glas uitdrinken.
Daar was ‘plenty time’ vertelde men hem. Dat was waar, want om tien uur passeerde de volgende trein naar de hoofdstad.
De angstkreet van Koos was verloren gegaan in 't schel gefluit van de lokomotief en eene algemene depressie maakte zich meester van 't reizend gezelschap.
‘Wat zal Pa nou maak?’
‘Zal Pa 'n andere waê vat?’
Ma zei niets, want ze had een voorgevoel van naderend onheil, en dat kwam spoedig, in de vorm van een kondukteur, die ‘tickets please’ vroeg.
Algemene stilte, ‘Koos’ zei ma, ‘praat jij met die man!’
Koos kreeg voor 't eerst van z'n leven een kans om z'n engels te gebruiken.
Hij begon dan ook zonder de man aan te zien: ‘My