rok, wringt zich door de dichte mensenstroom. De kleine van vier jaar, blijft voor elke ruit staan, en praat over al 't moois. Zonder ophouden klinkt 't: ‘Kijk moeder, kijk toch moeder!’ Met moederlik geduld blijft de vrouw stil staan, en hoort die uitroepen aan. De kleine op haar arm, klapt in de handjes, en giert om al die kleurenpracht. 't Meisje gaat door met roepen over al 't moois, en de kleine ogen schitteren onder de blonde krullen.
De moeder is even blijven staan praten, met een kennis, die vraagt, hoe 't gaat. Ja, hoe 't gaat! Haar man verongelukt in de mijn - nog te kort aan 't werk om aanspraak te kunnen maken op ondersteuning - zelf met wassen de kost verdienen - nu hoef ik niets meer tezeggen.
Je kan 't zelf wel begrijpen.
De kennis, die met een paar kinderen met pakjes beladen is blijven staan, hoort dit alles geduldig aan en vraagt: ‘En nu ben je zeker uit om wat voor de kleinen te kopen, een goeie winkel, déze hier! Niet duur ook! Gelukkig Kerstfeest hoor!’
De vrouw hoort juist weer de kleine, die vraagt, wanneer moeder nu iets voor haar gaat kopen. Die andere kleine had zo'n mooie pop. Dáár stond er een, vlak voor 't raam
‘Ja, ja’, zei de moeder, ‘erg mooi, kijk maar, erg mooi!’
‘Zie eens, hoe groot is die daar in 't hoekje, en wat mooie schoentjes, en prachtige haren, en dan die jurk.... en om toch maar niet te denken, niet te voelen, wees die vrouw al 't moois in 't venster aan haar dochtertje.
Toen 't kind weer vroeg, of moeder nu niets ging kopen,