| |
| |
| |
Naar de bioscope.
Juffrouw van Gemelen woonde in Marshall Street Oost, en naast haar Mrs. Rademeyer. Ze woonden daar al zeven jaar, vlak naast elkaar en waren goede buren. Van Gemelen was oud-machinist van de oude spoorweg en nu werkte hij op de mijn; kwam alleen thuis om te eten en te slapen, zodat zijn eigen kinderen hem als 'n half vreemde beschouwden. In huis werd nog steeds zuiver Amsterdams gesproken, met hier en daar 'n engels woord er tussen of 'n Afrikaanse uitdrukking tot versiering. Drie van de vier kinderen gingen school en de ‘beebie’ was vijf jaar en nog bij moeder thuis. Ze was 'n heldere vrouw, juffrouw van Gemelen en niet op haar mondje gevallen, vooral niet tegen haar gemaal, die ze, als ze goed gemutst was 'n ‘lekkere lobbes’ noemde en in andere gevallen ‘dooie diender’ heette.
Met Mrs. Rademeyer was ze heel goed bevriend. Mrs. Rademeyer was vooreerst 'n zachte meegaande weduwe met drie kleine kinderen, maar ze had bovendien groot respekt voor juffrouw van Gemelen, omdat die zo geleerd was en ‘zulke mooie hoog hollands praatte.’ Mrs. Rademeyer had 'n klein pensioentje en deed nog al veel ‘naaldewerk’, voor andere mensen, en daar ze werkelik 'n ijverige vrouw was, kon ze tamelik goed rond komen.
| |
| |
't Was Woensdag en Jan van Gemelen, de oudste, was met z'n broer Kees en z'n zusje Trui vroeg uit school gekomen, omdat moe ‘'n briefie’ had meegegeven. Juffrouw van Gemelen had aldus geschreven:
Seur
Wil jou plies let mijn childers kom out om 12 oklok pleas?
Misses von Gemelen.
Je moest altijd zo lachen om die malle engelsen met hun ‘seur’, 't was ook 'n geseur die ‘fraaie briefies’.
‘Moe’, begon Jan dadelik bij 't thuis komen, ‘wanneer gane we nou?’ ‘Jan,’ zei de moeder, ‘ga jij nou eerst ereis naar Mrs. Rademeyer en zeg, de groetenis van mij en vraag, of ze 's hier komp’.
Een paar minuten later trad Mrs. Rademeyer binnen met 'n: ‘Ja Mrs. van Gemelen’.
‘Ga zitten mens, zit! Kijk ons gaat van middag naar die bioskoop, je weet - en nu heb ik gedag, dat je ook mee mos gaan met de kinderen. Natuurlik, voor mijn rekening!’
‘Wel,’ zei de buurvrouw, ‘ik zal, tog al te blij wees! Dankie tog! En watter tijd gaat ons?’
‘Kijk,’ zei de juffrouw, ‘als we nou om twee uur hiervandaan gaan, dan benne we om half drie in de Tivoli’.
‘Wie's hij’ vroeg de buurvrouw. ‘Maar mens, schaterde de juffrouw, dat is niet 'n meneer dat is 'n gebouw, die plek van die “bioskoop”. Maar ze noemen 't “Tivoli” 't lijkent wel snert. Nee, mens, dan moest je bij ons in
| |
| |
Amsterdam weze, in de Amstelstraat, dat is de eerste Tivoli, dat is 'n plek o, zó groot! Mrs. Rademeyer zei, ja!’
Om half drie stonden de twee dames voor 't lokaal de kinderen tegenhoudend.
Juffrouw van G. betaalde:
‘You see’, zei ze tegen 't kleine jodinnetje achter 't loket; ‘two great peoples en wun, two, tree, vier, vijf, six small peoples. Dat is twee en drie is vijf - tel maar zelf!’ 't Meisje vond 't goed en de families kwamen in de half donkere zaal en namen plaats één rij achter de leunstoelen. De dames op 't eind en 't kroost in 't midden.
Jan zat naast Pieter Rademeyer in 't midden van de kleinen.
Zie zo, zei z'n moeder, nou konne ze maar beginne. In de half donkere zaal kronkelden kleine sigarenrookwolkjes omhoog en praatte men met gedempte stem. Juffrouw van Gemelen keek eens rond. Achter zich ontdekte ze een kennis met wie ze niet erg harmonieerde en die schuin tegenover haar woonde. Ze boog zich voor de kinderen langs en fluisterde tegen Mrs. Rademeyer: ‘Moet niet omkijk!’ natuurlik keek Mrs. Rademeyer om, die haar verkeerd verstaan had.
‘Moet niet,’ vervolgde de juffrouw, ‘dat lelike wijf van Vermeen zit daar, maar laat ze maar zitte.’
Mrs. Rademeyer, begreep 't niet recht, doch antwoordde: ‘Ja.’
‘Moe,’ zei Jan, ‘ziet u die rechte paje op 't toneel en die blompotte, dan hebbe ze gepaint’. Opeens begon de piano te spelen en 'n wit scherm zakte naar beneden.
| |
| |
'n Lichtcirkel verscheen en breidde zich uit. Met grote letters verscheen: ‘Our brave’. En uit de verte naderden op 't doek twaalf soldaten en marcheerden wat heen en weer. Toen knielden ze en maakten schietoefeningen, daarop kropen ze achter 'n troep stenen en deden alsof ze de vijand bespiedden en ten slotte lag er 'n vlag op de grond en ze stonden er met ontbloot hoofd bij. Ondertussen zong 'n man aan de kant van 't toneel enkele liederen.
‘Nou is hij dood Jan’, zei Pieter. ‘Ja jong’, zei Jan, hul begraaf hom’.
Mrs. Rademeyer keek even als de kleintjes, met aandacht. Juffrouw van Gemelen keek ook, doch vroeg, toen de laatste toon verklonken was: ‘Wie was dan die “brave” Jan? “Ach, zei Jan”, die vent die dood is’. De moeder slaakte 'n zucht. Ja, zei ze, als we dood benne zijn we allemaal braaf - 'k vind er niet veel an hoor!’
't Volgende nummer was 'n tragedie, ‘'n Actors life’. ‘Wat is dat voor 'n ding?’ vroeg de juffrouw. Piet wist 't evenmin als Jan, die zei, dat 't: ‘zomaar 'n man was die leefde’.
't Eerste tafreel was 'n vrouw op 'n bed met 'n dochter die haar oppaste.
‘Ach Heere’, zei juffrouw van Gemelen, ‘dat mens het 't lelik te pakken’, - Mrs. Rademeyer, was aangedaan en riep: ‘Kijk bietje zij wil dood gaan’.
Maar daar kwam 'n dokter, die iets op 'n papiertje schreef en 'n ogenblik later goot de dochter iets uit 'n medicijnflesje in 'n lepel en gaf 't de zieke vrouw.
| |
| |
‘Ma’, zei kleine Annie Rademeyer. ‘Ma zij krij kasterolie’! Ma was onder de indruk en zei, ‘blij stil’.
Jan en Piet, die al eens op 'n middag daar geweest waren met 'n paar sixpences die ze voor lege bottels hadden gekregen, kenden dit stuk al en wisten wat er komen zou.
‘Nou is 't die end ma’ zei Jan bij 't volgend tafreel, ‘nou het ie niks meer’. ‘Hoe weet jij dat,’ vroeg de moeder scherp. ‘O’, zei Jan, ‘we hebbe 't op school in 'n boek, hê Piet’? ‘Ja’ zei Piet, ‘ons lees daarvan’. ‘Wie is end Piet’, vroeg zijn moeder. ‘O’, zei Piet, ‘die Actor, die man wat ma die eerste keer gezien het. Kijk daar loop hij, die kerel met die lange hare. Kijk nou 's hij in die kamer’. ‘O, Heere’, riep Mrs. Rademeyer in eens uit, toen de toneelspeler plotseling 'n toeval kreeg en op 'n bed neerviel.
‘Nou is hij dood!’ ‘Ach nee ma, stelde Jan haar gerust, hij is nie dood nie. Ma zal zien, net nou eet hij brood met jam’. Bij 't laatste tafreel zat de oude toneelspeler voor 'n goed ontbijt en glimlachte tegen 'n jonge dame die tegenover hem zat.
‘Kijk ma’ zei Piet, ‘nou eet hij mos!’ Juffrouw van Gemelen vond 't wel aardig, doch, dat zo'n ouwe kerel met grijze haren nog zo'n jonge meid ging trouwen, dat vond ze te gek. Hij moest zich schamen!
Jan vond 't echter nodig z'n moeder in te lichten. Die juffrouw had hij vroeger geholpen, nou hielp ze hem. ‘Ziet u moe, dat was dat zelfde meisie bij die zieke juffrouw, maar de moeder zei, dat zij er genoeg van wist. ‘Mrs. Rademeyer’, riep ze langs de kleintjes, ‘asse we
| |
| |
naar huis gaan zal ik je wat zegge. Hier bij de kinderen kan ik zo niet prate. Maar 't is 'n schandaal om zulleke dingen te vertone. Ze moste zich schame. ‘Dat mens’, zeit Jan, ‘is niet eens getrouwd’. Maar, Mrs. van Gemelen, antwoordde de buurvrouw, zij het hom mos gehelp. Mrs. van Gemelen trok de schouders op en zei: ‘Later, je begrijpt 't niet.’
Een dame en 'n heer zongen nu 'n paar liederen. Bij 't laatste lied gaf de heer de dame een zoen. Dat vonden de kleinen leuk, doch de juffrouw was geërgerd en zei: ‘Misschien niet eens verloofd, late ze likke, als ze thuis benne!’
Nu kwam er 'n grappig stuk. 'n Man met 'n lange jas en 'n hoge hoed speelde op 'n gitaar. Z'n vrouw joeg hem de deur uit. 't Was winter en er lag dikke sneeuw. Hij werd achtervolgd door jongens en sloeg z'n gitaar op hen stuk. Hij viel en rolde in de sneeuw verder, zodat hij al rollend 'n grote sneeuwbal werd, die groeide en groeide en voort gerold door 'n menigte ten slotte voor z'n huis gebracht werd, waar z'n vrouw hem herkende omdat z'n ene been er uit stak. Door haar en 'n knecht werd hij op de kachel ontdooid en 't eerste wat hij deed was 'n bezem te nemen, die hij aanzag voor 'n gitaar.
De kleinen gilden van pret. Mrs. Rademeyer lachte tranen en de juffrouw schaterde: ‘Wat 'n komiekeling’.
‘Het jij zijn poot gezien’ vroeg Piet aan Jan? Ja jong, zei deze en zijn kop zag ik eers, toen hij uit de sneeuw kwam. Kijk verhaalde moeder van Gemelen aan haar buurvrouw waarnaast ze nu had plaats genomen, zo'n
| |
| |
sneeuw hebbe we nu alle jaren in Holland, huize hoog mens’. En denkt Mrs. van Gemelen, vroeg de buurvrouw naïef, dat hul 'n mens zo kan rol in die kapok?’
‘Wel nee’, viel Jan in, die had geluisterd naar dit gesprek - ‘dan was een mens gevrek - hé moeder?’ ‘Zo,’ zei de moeder, ‘hou jij je kop dicht als ik praat en veeg Trui d'r neus’.
Jan gehoorzaamde en vroeg terwijl aan Piet: ‘was jij dan niet gevrek in die sneeuw?’ Piet keek eerst met eerbied naar Jan's moeder, doch zei toen: ‘man jij was!’
Weer kwam de lichtcirkel op 't doek en afmarcheerden de soldaten. ‘Dit's die ding van die begin’, zei Mrs. Rademeyer tot haar buurvrouw, die niet had opgelet. Nu keek ze. ‘Is 't nou al uit’, vroeg ze, ‘dat 's flauw, zo beduvele ze je voor je shilling’. Kom, we gane nou. Piet, Jan, Trui kom aan. Wat 'n beetje voor je shilling. Nu, maar hoor Mrs. Rademeyer, als je voor één shilling in Holland naar de Tivoli gaat, dat is voor 60 cente weet je, dan krijg je minstens drie uur pret, maar dit is snert! Late we maar afstappe, die lobbes van mijn komt toch vroeg thuis. Vondje 't mooi?’ ‘O ja zeker’, zei de buurvrouw, ‘baja dankie hoor!’.
|
|