Een revolverschot
(1911)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
ambtenaar in 't kanton toevertrouwd werd. Zulks verhoogde zijn aanzien en in de bedrijvigheid van het schikken, het ontvangen der november- en kerstpachten, gevoegd bij het in 't sterfhuis gevonden geld - thans in zijn brandkast berustend; met het gaan bezichtigen der onroerende goederen, door wijlen vrouw Hancq bij testament aan haar man vermaakt, en die nu in handen van dezes eigen familie overgingen; met het klasseeren en nazien van de omvangrijke effecten-portefeuille, ietwat wanordelijk nagelaten, gevoelde Mussche veel minder het verlies van zijn vriend dan de gewichtige zelfbevrediging, welke een eervolle en winstgevende bezigheid met zich voert. Groote plakkaten hingen in 't Wethuis en de bijzonderste herbergen van het dorp en de omliggende gemeenten, overdekt met ontelbare ‘koopen’, cijfers en aanduidingen van allen aard in kleiner druk. Ook op den voorgevel van het huis, dat Luc Hancq zoo lang had bewoond, kleefde er een dergelijk tusschen de thans jammerlijk en hopeloos gesloten blinden. Marie zag het: groot, geel, langwerpig vierkant met pikzwarte letters, de blikken onweerstaanbaar aantrekkend, van uit hare vensters op den valen muur schitteren. Wat er op stond, kon ze niet lezen en was er overigens volkomen onverschillig voor, alleen dit zag ze duidelijk: Door Sterfgeval: Marie keek elders, niet benieuwd. | |
[pagina 179]
| |
Op den avond na de veiling kwam Stasius er van terug met het bericht, dat dokter Soenen van Crocke het huis aangekocht had, en de prijs, hoog, boven de waarde, trof Marie en lokte haar, dochter van een notaris en zelve eigenares, een uitroeping van belangstellende verwondering uit. Dit was het eerste levensteeken uit de opschorsing van haar aanzijn. Er zouden nog andere, weldra menigvuldige volgen. Het ergste van den winter was voorbij. Januari had, met zijn verlengende dagen, als blijde intrede, die verheldering van lucht medegebracht, welke hem kenschetst, en die reeds op zich zelf als een verkwikking daarstelt, door de belofte van spoedige natuur-wedergeboorte en groei-opstanding, die een wezenlijkheid worden zal. De tijd verstreek. De sneeuw was gesmolten in den tuin; het gras kwam er groen van onder; en op de hazelaren- en Spaansche notestruiken stonden reeds - slechts voor den ingewijde of met opzet zoekende zichtbaar - roode starrekens, de te rijpen vruchtbeginsels - in 't stuivend meel, dat uit de lustig wuivende, gele kattekens, door 't nog kille windje er over werd uitgeschud; en op het driekantig perkje, in de reeds scherpe zon, staken blauwe en roode anemonen haar bloemenkroon, zonder groenen beschermingskelk aan den nog gekromden stengel uit de klei-aarde. De lente was in aantocht. Uiterlijk had Marie veel gewonnen: een donkere gezond-heidsblos schemerde door het bruin harer wangen; haar gelaat was kalm, hare groote oogen stonden klaar, fon- | |
[pagina 180]
| |
teinhel, haar stap was licht en veerkrachtig in zijn bedaardheid; de nog door werkeloosheid schier onverkreukelde rouwkleederen zagen er net uit; het zwart gepijpt kraagje om den hals was nog nergens neergedrukt en de broche van git op hare minder schrale borst zat altijd onberispelijk recht. Nooit had hare blanke hand zoo schoon van vorm geschenen als nu op al dat zwart. Stoffelijk alleen levend, van elke zielsaandoening vrij, sliep zij goed en at zij veel, zij at buitengewoon veel gedurende de periode van dat dierlijk bestaan. Alles, wat Trientje haar voorzette, smaakte haar... Omstreeks April deed de muur-nachtegaal 's morgens in de vroege klaarte weder zijn eigen-tonig lied hooren. Marie nog in bed, wakker reeds, luisterde er naar: ‘Een vogel, waar zit hij? Op de kap, op den weerwijzer? Wat doet hij daar?’ Waar had ze hem gehoord? Wanneer?... Een opwelling van smart... een vage hersengreep naar de herinnering van iets onvatbaars, een gedachtenschemer en... weg was het reeds... Doch thans ontstond er verandering, er was iets zeldzaams, waarvan haar stompe geest zich geen rekenschap gaf, maar dat het zenuwstel gevoelde, evenals de koortslijder, ofschoon nog slapend, reeds al de ellende van zijn ziekte-staat kent, nog eer hij gansch uit bewusteloosheid schiet, teruggeroepen tot het geduchte der wezenlijkheid. Het ontwikkelde zijn macht in haar, onnaspeurlijk traag en zeker als de lentegang in de natuur. Het was iets onbehagelijks, dat haar bij tusschenpoozen overkwam: een lusteloosheid eerst, die ze van zich had willen | |
[pagina 181]
| |
afschudden, uit zich had willen verdrijven, en waaraan ze zich niettemin zonder veerkracht overgaf. Het deed haar geeuwen, en de armen uitrekken. Zij was er voor beangst en lokte 't uit vervolgens, gedwee buigend onder de onbetwiste heerschappij, die 't over haar wezen uitoefende: ‘Het is daar!’ jammerde zij inwendig; want zij voelde 't naderen. Haar instinct ontwaarde het, dat onzichtbaar monster uit wiens klauw zij niet ontkomen kon noch wilde... Wanneer zij omtrent den avond in den tuin ging en gedachtenloos naar den somberen hemel opkeek, werd het eensklaps, alsof de saamgepakte wolken al nader en nader kwamen, al lager en lager, tot op haar negen om haar lichaam onder hun zwaarte te versmachten. Er was voor hare longen geen lucht genoeg meer om te ademen, en zij spoedde zich, vluchtend naar huis. Maar daar ook achtervolgde het haar, eerst als iets drukkends, dat hals en borst omsloot, onbestemd en pijnverwekkend als een koortsbegin, vergezeld van een woeling in haar binnenste, onstuimig als het tij van een equinox-vloed. ‘Het is daar!’ zei ze weder, met een daverende huivering onwillekeurig het ingebeeld wangedrocht van den rug afschuddend, en weg bleef het soms inderdaad voor een lange poos. Intusschen was zij tot hare gewone bezigheden teruggekeerd, in houding en gebaren werd zij dezelfde. ‘Hoe is 't nu?’ vroegen de nieuwsgierige buren fluisterend aan Trientje; want zij wisten door deze, hoe diep jufirouw Marie heel den winter onder de veronderstelde smart had gebukt gegaan. | |
[pagina 182]
| |
En Trientje zei: ‘God zij geloofd, zij heeft het herpakt, het begint allemaal vergeten te geraken.’ En Trientje, de zaak uit een persoonlijk oogpunt beschouwend, vervolgde: ‘alzoo een winter, dien ik gehad heb! Neen, ware 't niet geweest, dat mijn broer Stasius daar was als aanspraak, ik zou 't zelve niet overleefd hebben. Nooit geen woord uit haar te krijgen, van heel den dag niet een keer lachen,’ en zij schudde in treurige herinnering zuchtend het hoofd, ‘maar nu is 't over,’ besloot ze. Toen sprak men van wat anders: de goede wending eener zaak wekt doorgaans niet veel belangstelling meer op. Marie beraadslaagde met hare pachters over de noodige herstellingen aan dak of schuur. Zij zag nauwkeurig de rekeningen der leveraars na, de minste fout in 't samentellen ontdekkend. Zij sloot het ontvangen geld zorgvuldig in de brandkast; en het geschrift op de quitanties, die de betaald hebbenden in de ledige beurs knoopten, was regelmatig en leesbaar als dat van haar vader. Geen partij land, waar zij de mogelijkheid van pooten, planten, of het vellen van volwassen populieren niet in aanmerking nam. De avonden waren nog tamelijk lang. Marie zat alleen bij de bekapte lamp, breiend meest, kousen voor den arme. Somwijlen nam ze 't een of ander boek ter hand, dat Mussche, haar getrouwe bezoeker, periodisch afwisselend, leende en keek er in; maar het vermocht niet de aandacht te boeien. Op een gegeven oogenblik bracht Trientje het dagblad, dat Marie voorop, telkens verschrikkend, met een kleppend gedruisch, had in de brievenbus hooren steken. Dit verstrooide haar voor eenige minuten, | |
[pagina 183]
| |
tot de zieding van haar hart weder opborrelde en het ondier haar op den nek zat. ‘Het is daar!’ was haar stomme kreet van angst. ‘Wat is dat toch?’ vroeg ze verbijsterd aan haar zelve. Het was zoo welkom in de brenging van zijn leed, en tevens zoo verafschuwd. Te midden eener lezing, hief zij het hoofd op, ten einde er naar om te zien. Wanneer zij uren lang, met den geest in verkleuming had voortgewerkt, riep zij het gedrocht nabij, opdat het haar zou folteren, tot zij haar gestalte omwrong van nameloos doch onuitstaanbaar wee... |
|