ontbinding der hersenen, het bloed in schuimende blazen uit neus en mond gevloeid, wat haar het voorkomen eener vermoorde gaf...
Instinctmatig deed Mussche een stap achteruit, toen vermande hij zich en trad tot dicht aan het ledikant...
Zijn gelaat was vertrokken; hij ademde, hoorbaar hijgend en, met de handen saamgedrukt, zei hij meermalen:
‘Och Heere toch, och Heere toch!’
Toen haalde hij zijn zakdoek uit, terwijl Marie met een spons het bloed van Georgine's kin en lippen wegveegde.
Hij beet in 't linnen. Blijkbaar deed hij bovenmenschelijk geweld om zijn voortdurende ontroering te overwinnen. Doch het gelukte niet: hij brak los in een aangrijpend geluid, half gekerm, half gegil; tranen liepen overvloedig van zijn wangen:
‘Ik heb ze zoo liefgehad, zoo lief, zoo lief!’ kreet hij, onverstaanbaar voor elk ander dan zich zelven, tusschen zijn gejammer. Heel zijn kleine gestalte schokte onder de foltering van zijn lijden.
Aldus had hij zijn moeder niet beweend.
Marie zag koud en tranenloos toe, traag het met bloed bezoedeld laken over het aangezicht van Georgine weder optrekkend.
En het was, of bij al die onverschilligheid de jonge vreemdeling tot een bewustzijn van welvoegelijkheid werd teruggeroepen; het was of hij zich schaamde over zijn aanmatigende uitbarsting van wee:
‘De reuk,’ zei hij ontschuldigend, ‘de slechte lucht, - dat is het, wat mij pakt, kom, juffrouw Marie, kom,’ en, nog naar adem happend, ging hij achter zijn gezellin de kamer uit.