't zich aldus kwellend in, tevens eigen oordeel en indrukken mistrouwend; want zij bevroedde, dat haar brein, door immer vorschende overspanning, beneveld was en alle evenwicht verloren had, zoodra het Luc Hancq en haar verhouding tot hem gold.
Nu zou ze uitrusten, slapen - slapen, heel den langen achternoen. Florisonne en zijn vrouw, de twee jonkmans-raadsleden, de echtgenooten Soenen, de dochter van den Rijken Boer, Mussche met zijn moeder - die opzettelijk daartoe van Gent kwam - allen zouden er wezen nu was 't wel zeker, dat Georgine geen gelegenheid tot een afzonderlijk gesprek met hem hebben zou.
En wat scheelde haar heden die waterzooi? Och, ze at ze wel gaarne, het scheen haar, dat ze den dampenden schotel met visch, geurig naar kruiden riekend, opbrengen zag; al de gasten om het maal geschaard, blozend en lachend onder het drinken van Rijnwijn...
Neen, de spijzen waren 't niet, Marie kon of mocht ze nu niet nutten; maar de voorstelling van die vreugd, waaruit ze gesloten was, dàt hinderde haar...
Tevergeefs riep ze thans den slaap, waaraan zij zulke behoefte voelde. Om 't even, hoe ze zich keerde of haar ruischend hoofd lei, toch immer zweefde het beeld van Luc Hancq haar voor oogen, met het helder welkom in den blik, met den van binnen naar buiten stralenden zonneschijn van schrandere opgeruimdheid, die zijn gelaat bij elke komst verlichtte.
En Marie stond op, in eens, zwijmelend schier, zwak door geleden smart en 't lange vasten.
God! wat zag ze er bleek uit, nu zij in den spiegel