Een revolverschot
(1911)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
sap, dit laatste meest met het oog op koortslijders of andere dorstige zieken. Hoog tijd, te laat! Ik geloof het wel. Reeds meer dan eene maand had Trientje grommelend gewaarschuwd, dat de jenevers dood-rijp waren; vervolgens, dat de beziën afvielen van de stengeltjes, en eindelijk, ziende, dat ze predikte in de woestijn, zich achter een afkeurende stilzwijgendheid verschanst, het telkens beklagend, wanneer ze groenten haalde, dat de kostbare vruchten uit verwaarloozing te kwiste gingen. Verwaarloozing was 't echter niet geweest. Marie bekende 't aan zich zelve wel. Hare onverwinbare belegeringszucht alleen was schuld daaraan. Luc was namelijk reeds een paar malen gansch onverwacht des morgens gekomen, en zij wilde Georgine geene kans laten met hem alleen te zijn. Voor een dergelijken uit-houdenden, vervelenden arbeid, als dezen van het aftrekken, was er op haar niet te rekenen. Overigens er moest iemand in huis blijven: het gebruik ‘de deur niet alleen te laten’ was te sterk ten tijde van notaris Sanders van ambtswege ingeworteld, om zelfs in quaestie van afschaffing gesteld te worden. Denk eens: er kon een pachter komen betalen, hij zou voor een gesloten poort staan! Georgine bleef dus alleen op dien Donderdag. Marie wist, dat Luc Hancq een les van gedienstigheid bij de kinderen van den ontvanger zou beginnen geven en vandaar aan Richard, een sedert kort bij burgemeester Florisonne verblijvenden knaap - wat Luc zich toch allemaal aantrok! - op de piano vooruithelpen ging. Zij had dus een heelen gewaarborgden morgen voor zich. | |
[pagina 106]
| |
‘Allo, Trientje, het gaat er op los ditmaal!’ En de beiden vertrokken, den tuin in, elk met een ledigen korf en een voetbankje. De lucht was loom en grijs. Het had niet gedauwd den vorigen nacht: gunstig weer voor de bessen, die droog geplukt het best zijn. En zij zaten neder, elk op haar bankje, gebogen onder de struiken, de roode jenevers, deels reeds afgevallen, trosje voor trosje ordentelijk, methodisch en omzichtig aftrekkend, zoodat er geen enkel onafgerispt besje op den tak bleef. Nu en dan vloog fladderend een van die vaalkleurige, dof-witte, bruin-aangestipte nachtvlindertjes er uit weg, diertjes wier leven een geheim blijft en die geen mensch ooit vliegen ziet, tenzij hij zelf ze uit hun schuilhoek verjaagt. Zij spraken niet, naarstig bezig als zij waren, traag den saamgedrongen inhoud van den korf vermeerderend. Geen vogel, die in dit seizoen nog zong; bingelkruid en duizendblad, kruiskruid en nachtschade stonden weelderig-onrustwekkend in 't zaad op en naast den mesthoop in de onmiddellijke nabijheid der moesvruchten. Het scheen, alsof de eenzaamheid, de stilte en de geestverdoovende arbeid alle gedachten weggenomen had, tot het elf sloeg op den kerktoren. Het was zeer heet geworden, de zon, door de floersen gebroken, gloeide op hun onbeschutte hoofden. Meer dan eens had Marie het werk gestaakt om haar verhit gelaat met den zakdoek af te wrijven. Trientje, die wat verwijderd aan de jeneverhaag bezig geweest was, zei naderkomend: | |
[pagina 107]
| |
‘'t Is tijd om voor 't eten te zorgen, ik ga,’ en haar bloedrooden buit in den schuin gehouden korf aantoonend, ‘kijk, eefer Marie, zeg nog, dat ik lui ben,’ schertste zij zegepralend. Deze zou nog wat blijven om er in eens mede gedaan te maken; doch de hitte werd onuitstaanbaar, zij moest het van lieverlede opgeven, en zij ook keerde weldra terug. Zij was nog in morgengewaad. Haastig ging ze zich aankleeden. Het frissche water verkoelde hare prikkelende wangen; zij stak zelfs de bloote voeten een oogenblik in de neergezette waschkom, en hief de zware massa van haar donkere Spaansche lokken - een van geslacht tot geslacht overgeleverd geschenk van haar oorspronkelijk, vergeten ras - wuivend in de hoogte om er wellustig de luchtverplaatsing door te voelen. Eensklaps schrikte zij. - Wat was dat ginds beneden? Iets onvatbaars schier en toch bekends, geluid van onderdrukte stemmen... de stem van Luc Hancq... met Georgine alleen! Deze zat nog alleen in de voorkamer, toen Marie bovenging. IJlings droogde Marie hare voeten af, stak hare vlechten in een warbos op, greep weder haar morgenkleed, dat ze in de overhaasting eerst averechts over 't hoofd sloeg en verkeerd toehaakte en, zonder den tijd te nemen hare vuile, roodgekleurde handen goed te spoelen, was ze in eenige sprongen de trappen afgehold, en stond ze bij hen beneden in de zitkamer. Onthutst over haar eigen indringerigheid, zichtbaar hen verrassend en een begonnen gesprek storend, stond ze | |
[pagina 108]
| |
daar. Dra gaf Luc Hancq de verklaring van zijn onverwacht bezoek: hij had namelijk tegen den volgenden Dinsdag eenige vrienden op een middagpartijtje - een waterzooiGa naar voetnoot1) - uitgenoodigd en hij kwam zien, of de juffrouwen hem ook 't genoegen wilden doen van te komen. ‘Ja, ja zeker,’ zei Marie. Georgine sprak niet en zag haar zuster stuursch en pruilerig aan. |
|