Marie dreef het nog verder, zij deed Trientje een waschkom halen en stak - na verpleging - hare handen eens ter plaats in met phenic bedruppeld water, hinderend ruikend, waarna ze die aan een voor haar opengehouden handdoek afdroogde.
Zij was tevens de minzaamheid zelve, zij lachte de beiden beurtelings aan: het scheen alsof die eeuwige waakzaamheid, zoo lastig om uit te houden, die zooveel foltering verried en die zoo verbazend belemmerend voor de belanghebbenden was, haar een zekere bevrediging gaf, en alsof ze door liefderijkheid wilde vergoeden, wat ze hun aan vrijen omgang ontroofde.
En nu greep er iets zeldzaams plaats: de stille, slaperige Georgine trad openlijk als zwijgende mededingster op: somtijds verscheen een spotlach op haar lippen, en de blik, dien zij haar oudere zuster toewierp, sprak meer van strijdlust dan van liefde.
Wanneer Luc Hancq en Mussche samenkwamen, was het opmerkenswaard, hoe Marie haar eigen stoel naast dien van den muziekbestuurder stelde, hoe voorkomend zij tegelijk met den jongen, bloohartigen notaris was.
‘Zit neer,’ zei ze toeschietelijk tot hem, ‘zit neer, hier bij Georgine,’ waagde zij eens den raad. Wat hem deed blozen van verlegen tevredenheid, een tevredenheid, die toch met het bittere van den twijfel vermengd moest wezen; want hij werd al schuwer en schuwer in 't bijwezen van Georgine, die hem met onverschillige beleefdheid bleef bejegenen.
Luc Hancq voerde het hooge woord, zijn metgezel overkraaiend, zelfvertrouwend de asch zijner sigaar afklop-