Een revolverschot
(1911)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
Heel de groep was rondom hem geschaard. ‘Wie kan er dat?’ Geen enkele dien het lukte. Toen sprak de Rijke Boer, den kamp verplaatsend op een ander terrein, waar hij de meerderheid had: ‘Wie weegt er 't zwaarst?’ Dat was Luc Hancq niet. De pachter en na hem Soenen, die intusschen van zijn tilbury gestapt was, droegen den palm weg: over de honderd kilogram elk! ‘Vroeg vet, is vroeg in de kuip,’ fluisterde een der jonkmans-raadsleden, die zelf nauw tot een gemiddelde gestalte kwam en wat beenderig was. De notaris stond op het toestel, met de twee voetjes dicht bij elkaar, verlegen te glimlachen, schimp verwachtend onder het telkens meer afnemen van gewichten, wat den evenaar nog niet gelijk bracht. ‘Vijf en vijftig,’ zei de Rijke Boer. ‘Notaris, jongen, ge moet nog wat in den regen loopen om te groeien,’ riep Soenen, die een welhebbende landbouwerszoon en stout gebekt was. Een hoongelach ging op. Mussche lachte mede. Nu was 't de beurt der vrouwen. De eene stiet de andere vooruit. ‘Allons, gij, eer aan de oudste,’ sprak de dochter van het huis Marie nader trekkend. En deze, smaad tegemoet ziende en hem bij voorbaat trotsend, sprak tot den Rijken Boer: Neem nog maar een kilogram of tien uit de schaal, want ik ben te mager om met brood gegeten te worden,’ | |
[pagina 72]
| |
iets waardoor zij de gritters (schimpers) op haar kant kreeg. Een der dorpsjuffrouwen was, tot groote teleurstelling van de dochter van 't pachthof, zwaarder dan zij. Eerst zei ze, dat haar vader zeurde (valsch spelen) en verzekerde zich korzelig van de juistheid van 't gewicht; toen volgde de zelfgegeven troost, met de bewering tot de mededingster: ‘'t Is dat gij zwaarder van geraas (beendergestel) zijt dan ik. 't Zijn de beenderen, die wegen; bij mij is 't al vleesch,’ wat niemand tegensprak noch beaamde, terwijl zij, zijds neerkijkend, eens in haar eigen bovenarm kneep. De pachterse kwam buiten met de verblijdende tijding, dat men aan 't bakken was, wat beduidde als een uitnoodiging tot aan tafel gaan. ‘Ha! moeder! 't Is moeder! Toe, moeder, ge moet er ook op!’ En zij werd met vriendelijk geweld naar de bascuul getrokken. Lachend en glimmend-blozend, in 't bewustzijn, dat de uitslag haar verbazend begunstigen moest, gaf ze hare sleutels en hare porte-monnaie af en deed hare lage schoenen uit: ‘Zonder bedrog,’ sprak ze fier. ‘Twee en tachtig kilos!’ ‘Ha, moeder, ge zijt er vier verzwaard sedert verleden jaar te Bamis (October), dat begint te tellen,’ pochte haar echtgenoot. Georgine had zich schuil gehouden, achter de mannen, hopend, dat men haar vergeten zou. Maar 't was niet zoo. | |
[pagina 73]
| |
Luc Hancq deed haar zijn arm nemen en leidde ze met koddige plechtigheid: ‘Ten offer,’ sprak hij. De Rijke Boer, ofschoon hij Georgine met het oog geschat had, - want hij was expert in dat vak: ‘O ja, met de beesten, nietwaar?’ zei hij - nam eerst een paar gewichtjes weg, maar hij moest ze, beschamend voor zijn kundigheid, weder bijzetten, en nog éen en nog éen... Een hoerageroep ging op, terwijl Georgine, vrij vlug voor haar lijvigheid, van de weegplaat wipte. ‘Vier en tachtig! vier en tachtig!’ ‘Dat is te veel,’ meende Marie spijtig. ‘En hoe oud is ze?’ vroeg iemand. ‘Twintig jaar,’ zei Luc Hancq, bewijzend, dat hij goed bescheid wist. ‘Moeder, ge zijt af! Primus af!’ verweet haar, zelf teleurgesteld, maar recht latend weervaren, wien recht toekwam, luidruchtig schaterend, de Rijke Boer. ‘Wie zou dat peinzen,’ zei zijn vrouw, verdwaasd, Georgine aanstarend, ‘maar toch... alzoo een fort (sterke burcht)!’ ‘Ja een vrouwmensch als een linde,’ verklaarde een der raadsleden bewonderend. ‘Een deurgat vol,’ bevestigde Soenen. Georgine had zich beschaamd en toch tevreden, met inwendig-gestreelde eigenliefde vóor al de anderen binnen-gehaast. |
|