Marie was altijd zeer opgewekt in zijn tegenwoordigheid, en verweet hem schertsend, dat hij een ‘pezewever’ zou worden, indien hij huiswerk verrichtte. Georgine lachte mede, een helklinkenden, jongen lach.
Hij, als stedeling, had het woord niet verstaan en dit werd een prikkel voor Marie om hem door haar uitlegging nog meer te verstrikken:
‘Een sauskoker,’ verklaarde zij.
‘Een muggezifter,’ hernam zij.
‘Een hekelvee,’ hielp nu Georgine.
‘Een boonenknooper,’ vernieuwde Marie den aanval, vervroolijkt door hare meerderheid in het kennen van allerlei synoniemen, eigen aan menschen, die buiten opgebracht zijn: ‘een haarkliever,’ ging ze voort.
En hij, misschien van streek geraakt door dien stortvloed van plattelandsche wetenschap, stopte zijn ooren en zei met gemaakte luim, dat hij heenging, indien ze niet zwijgen wilde.
En daar zij, meer en meer verlustigd, nog het woord ‘klossenteller’ uit haar schatrijken voorraad opdolf, volvoerde hij zijn bedreiging: hij sprong op en, den notaris in de studie achter 't raam over zijn lessenaar gebogen ziende, liep hij er naartoe en tikte op de ruit:
‘Wat staat ge daar alzoo naar ons te kijken?’ vroeg hij.
Deze begreep het niet en opende haastig de deur, die toegang op het erf zijner buurmeisjes gaf en groette haar nu, onthutst van verre met een buiging van zijn bloot, blond hoofd:
‘Hein?’ zei hij toen aan zijn bezoeker,
‘Ik vraag u waarom ge ons alzoo staat af te spieden?’ herhaalde Luc Hancq.