gaf ook les aan de pensionnairen in het klooster, en aan verscheiden jonge meisjes in meer dan éen vriendenhuis, dit laatste, evenals bij de dames Santander, zonder vergelding. Hoe hij tijd kon vinden om daarenboven nog de harmonie-maatschappij te bestieren, was een raadsel voor iedereen. Hij was daarbij zoo levendig, zoo vroolijk; hij scheen overal een zonneglans van opwekking mede te brengen.
Sedert het feestje in zijn huis, op den avond van Nieuwjaarsdag, was en bleef zijn vrouw voortdurend eenigszins ongesteld.
‘Hij ontloopt zijn verdriet,’ zei men.
Altijd zeker is het, dat hij het goed van zich wist af te schudden. Hij sprak nooit van haar; men zag hen nooit samen, ook niet destijds, toen ze nog gezond was. Hij leefde het leven van een vrijgezel en was bij alle partijen, waar het jong volk vermaak in vond.
Trientje had tweemaal op éen dag den dokter te zijnent zien binnengaan en vroeg hem of zijn mevrouw dan wezenlijk zoo erg ongesteld was.
‘Ja, nu had ze pijn in al de gewrichten,’ zei hij. Ze lag te bed. Hij scheen het bepaald ernstig op te nemen; hij was wat neergedrukt of bekommerd.
Niet zonder reden had men aan Marie gezegd, toen zij ‘ikke’, stond, dat zij de helpster was van al wie leden. Geen mensch in 't dorp, dien ze niet bijstond, zoodra de gelegenheid zich aanbood: het was bij haar, dat men voor een kwetsuur om pluksel eertijds, thans om gephenikeerde gaze zond; bij haar, dat wie er verbrand was kwam om een fleschje pijnstillend vocht, dat zij te maken