kon zij niet nalaten, telkens schuins naar haar beider schouders te zien, zich oog-metend met het kind in den waan nog immer, dat ze zelve de langste blijven zou. Het was als een nieuwe rechts-overtreding van wege het ‘achterkomerken’, die vroege, stoute ontwikkeling; in hare liefde voor Georgine reageerde Marie tegen dat misnoegen, dat in haar opstond, maar ondanks haar willen, ontwaakte, gemilderd, weder iets van den vroegeren wrok.
De tijd verging, en hetgeen Marie lang tegenover zich zelve en anderen had geloochend was nu als een gekend feit vastgesteld:
‘Kijk, kijk, hoeveel grooter Georgine reeds is dan juffrouw Marie,’ had Trientje gezeid, die de jongste nog aldoor kortweg bij den doopnaam noemde.
‘Pootstokskens worden boomkens,’ antwoordde Marie, zuur glimlachend, hier, wellicht onbewust een hatelijke spreekwijze, die overvleugeling beduidt, toepassend.
Georgine werd dan ook nog tot dusverre gekleed met korte rokjes en de vlecht op den rug hangend. Er verscheen nochtans een tijdstip, waarop de jeugd in overweldigenden triomf van bloei haar recht deed gelden, waarop het blijkbaar bespottelijk werd de groote, mooie vrouw voor een bakvisch te willen doen doorgaan.
Marie gaf den strijd tegen de natuur op, haar nederlaag moedwillig overdrijvend. Zij stelde zich plots - tenminste in hare woorden - als oud en nietsbeduidend aan:
‘Dat is goed voor onze flinke Georgine, maar niet voor iemand, die als ik reeds van jaren is,’ zei ze, wanneer er in gezelschap spraak was van kleederen-keuze of kleuren dragen.
Georgine hield haar inderdaad voor bedaagd en nam