Hij deed eene afwerende beweging met de hand, altijd rechtstaande: ‘Niets van al die zoetigheden, nen druppel klaren, (jenever) als 't u belieft.’
Dat had zij niet in haar bereik. Trientje werd geroepen, bedrijvig en in allerijl, als gold het een zaak van belang, Marie altijd maar voortduwend op den knop der electrische bel, tot ze verscheen.
Marie nam haar de flesch af en schonk zelve in, zenuwachtig, boordevol, overstortend op den grond.
Stasius goot den druppel door zijn keel, zonder zwelgen, zoo het scheen, en nu kwam met luidklinkende en snelle stappen ook de postbode binnen: rooden galon op de pet, blauwen kiel, koperen dienstplaat op den borstriem.
Hij bracht een handvol kaartjes, een goeden wensch en een plakalmanak. Hij was zwaar geladen met eene dik uitpuilende lederen tesch, een pak onder den arm, een bundel brieven in de hand.
Hem ook werd gevraagd, wat hij begeerde en ook hij verkoos, wat hij een ‘koelen’ heette, dien hij evenals de veldwacht binnengoot.
Heldhaftig weigerden zij een tweede glas: ‘Och, neen, danke, zooveel alsof ik het had. Men moet overal een “harden” pakken op zulke dagen,’ zei de een.
‘Ge zoudt ten langen laatste wel een stuk in uw kraag hebben (dronken zijn),’ verklaarde de ander, glimlachend.
In opgeruimde stemming, met een milde fooi begiftigd, vertrokken zij te zaam.
Marie en Georgine gingen zelfs mede tot aan de voordeur om eens naar het uitzicht der straat te kijken. Wie of wat kon haar nu nog hinderen of kwaad berokkenen?