ging beantwoord. Allengs veranderden de berichten: Pierre was zijne betrekking kwijt, het leven in Amerika was duur, de mededinging in alles ontzaglijk - in een dezer brieven maakte Madeleine zelfs eene toespeling op het mogelijke eener terugkomst naar het vaderland...
Maar zulks wilden hare pleegouders niet: zij zonden haar gezamentlijk met Charlotte understand, vol weerzin echter, en thans verliep een geruime tijd, aleer zij weer tijdingen kregen. Doch het waren weder geene goede: Pierre had eene stoomhoutzagerij opgericht en was bedrogen geworden door zijn associé; deze was met de kas gevlucht, schreef Madeleine op wanhopigen toon. In dien brief staken twee kinderportretjes, - een van hun zoontje, een van hun dochtertje - onschuldige gezichtjes met blauwe stipjes voor oogjes, rozewangetjes en witte kleedjes aan: gekleurde photographieën, zooals er uit Amerika komen.
‘Arme schepseltjes, wat zijt gij in siechte handen,’ zuchtte Adelar, ondanks zich zelven bewogen, en weder zonden zij geld.
Och, wat was Madeleine rampzalig, schreef zij, wat beklaagde zij het, hare pleegouders te hebben verlaten, met wat spijt en naberouw was haar hart vervuld!
‘Al woorden, enkel woorden,’ zeide Suzanne; ‘dat zij ongelukkig is, geloof ik, maar dat zij in een gelijk