speet haar, wanneer zij het verlaten moest, en ware het niet geweest uit vrees van opspraak te verwekken, zij zou het al dadelijk in haar huis de plaats hebben gegeven, welke het reeds in haar hart had weten te veroveren.
Adelar werd te M. benoemd en tot overmaat van geluk trouwde hunne dienstmeid en bleef te A., zoodat zij thans geheel vrij, naar believen en zonder vrees voor dezer onbescheiden vertellingen, het kind als het hunne konden opkweeken.
Manden, koffers, kisten, tonnen en kuipen stonden volgestopt, bedden en kasten uitgebroken; stroo en hooi, overblijfsels van het inpakken, lagen op den vloer en in de gang; de schouwen waren van hare spiegels ontbloot; de vensters van hunne gordijnen; de verhuiswagen wachtte voor de deur, Adelar gaf bevelen aan de mannen, welke met het uitbrengen der meubelen waren belast. Suzanne, vermoeid, ontsteld en zenuwachtig van al de bedrijvigheid rondom haar, waarin zij een werkzaam deel had genomen, maande tot voorzichtigheid aan.
Adelar zag rond: ‘O, dit huisje waar wij zoo gelukkig geweest zijn, ik zal er vaak aan denken, Suzanne!’
Hij ging nog eens tot bij het raam; ‘Wel,’ riep hij schielijk uit - en meteen stapte hij in allerijl naar de buitendeur - ‘wij zouden haar nog vergeten, onze Madeleine blanche! Kom, Suzanne, kom!’