Had hij dan niet geluisterd?
Neen.
‘Lucie,’ zei hij op zeer zachten toon, ‘gij vroegt mij verleden Zondag, of ik om mijn koffer kwam, en nog ben ik u het antwoord schuldig; ja, ik kwam om hem.’
Herhaaldelijk had zij hem bij het uitspreken dezer weinige woorden teeken gegeven, dat hij zwijgen moest. ‘De dokter heeft het verboden,’ zei ze beangstigd, ‘niet later dan heden nog, gij weet het wel.’
‘Neen,’ antwoordde hij, ‘ik zwijg niet langer, het is beter, ik voel het.’
En zij zweeg zelve.
‘Lucie,’ hernam de jonge man, ‘ik heb niet gezwegen, omdat de dokter mij zulks verboden had; ik heb gezwegen, omdat eene onverwinbare schuchterheid zich sinds mijn verblijf alhier van mij heeft meester gemaakt, omdat uw antwoord over het geluk van mijn leven beslissen moest en de mogelijkheid eener weigering mijne tong met lamheid sloeg.’
Het meisje zweeg.
‘Lucie, ik kwam om mijn koffer,’ hernam hij nog stiller, ‘maar ook om u.’
Om haar, och! haar hart jubelde, zij voelde zich in de wolken opgeheven bij die woorden; maar.... eenmaal had zij hem verkeerd verstaan, neen, neen, hij meende het zeker anders en twijfelend boog zij het hoofd.
Hij meende het nochtans, zooals hij het had uitgedrukt. ‘Gij zult met mij naar Bovegem terugkeeren, indien gij wilt,’ zei hij.