zij duurden niet lang; de werkelijkheid eischte haar recht en hij begon den toestand te overdenken, den moeielijken toestand voor hem, den hachelijken voor de brave lieden, die hem zoo gastvrij ontvangen hadden, en die hij aan de deur werpen ging!
‘Aan de deur werpen, hunne plaats innemen,’ dit waren volzinnen, die hij niet uitsprak, maar zij klonken in zijn gemoed, hij wilde ze niet aanhooren; hij stelde zich op een ander standpunt: zijne gedragslijn was hem duidelijk gewezen; hij was tot toeziener benoemd met alle volmacht om te verbeteren, te hervormen. In de Hofbouwschool reeds was het zijn droom geweest een modeltuin, een modelboomgaard, modelserren in te richten, thans mocht, thans kon hij. Zijn contract met den baron was onderteekend; elk zoekt zijn weg, zijn voordeel in het leven, wat had hij zich te bekreunen om hen in wier plaats hij kwam? Deze menschen, ja zij hadden hem goed onthaald, maar als dienaren van hun heer en meester was dit hun plicht. Zij waren sympathiek, zij waren braaf, zij schenen eerlijk; doch zijn zulke gaven wel voldoende tot het bekleeden van sommige posten? Geen sterveling had kunnen ontkennen, dat het niet in de werkzaamheden der jonge meisjes lag, toezicht over een kasteel en bijhoorigheden uit te oefenen; en haar grootvader, Cocquijt, had hij er de bekwaamheid toe? Neen, ten minste nu niet meer, nu hij stokoud was. Al geruststellende gedachten, die Romuul met geweld tot zich riep, maar die hij niet in bedwang houden kon, die wegzwierven en anderen de ruimte vrij lieten.