‘Gij moet mede bidden,’ beval Djelika aan het meisje.
Useken bewoog de lippen. Virze snikte machteloos als de aalmoezenier, die den ter dood veroordeelde in beulshanden overleveren moet.
‘Als mijn koude en bevende mond,’ begon de koster opnieuw, ‘voor het laatst uwen heiligen naam zal uitspreken, barmhartige Jezus, ontferm u dan mijner!’
‘Als mijne bleeke wangen, met de kleur der stervenden overtogen, aan de omstanders schrik en medelijden zullen inboezemen, en het zweet des doods op mijn voorhoofd zal parelen, barmhartige Jezus, ontferm u dan mijner!’
‘De strikken des doods hebben mij omvangen, de benauwdheid der Helle heeft mij overstroomd, Heere, verlos mijne ziele!’....
‘Gij moet mede bidden, als gij kunt,’ waarschuwde nogmaals Djelika.
Doch Useken kon niet meer. Zij deed een laatste beweging, hare ademhaling hield op en een traan rolde uit hare oogen....
‘Heere, in uwe handen beveel ik haren geest,’ sprak de koster, ‘wil de ziele van uwe dienaresse Ursula in genade ontvangen.’
‘Zij wordt thans geoordeeld vijf voet boven haar bed,’ verzekerde Djelika.
Tante Clemens werd weggeleid. Virze wierp zich met zulke hevigheid en handenwringend op de sponde, dat men moeite had om haar uit de kamer te krijgen.
‘Dat was geen schreien meer, het was brullen,’ vertelden de aanwezigen later met bewonderende aandoening.