Het land der verbeelding
(1896)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 70]
| |
XXXII.Zij waren zeer vroeg in het dorpsstation om met den eersten trein te vertrekken: de zon was nauw opgegaan. Het was zeer koud, het had gevroren, doch de stuivende oostenwind voorspelde een drogen dag. Er was veel volk op de been. Useken zocht met de oogen of ze Servaas niet ontwaarde onder de wachtende menigte; hij was er niet. Wellicht zou hij een lateren trein nemen. Zij waren veel te vroeg in de stad. Eerst naar de mis en dan naar het Fooreplein; er was nog bijna niemand. De barakken met dierentemmers en wildemannen en monsterachtige schepsels er op geschilderd, schenen verlaten en waren nog allen toe. De morgenwind blies onder de grauwe zeilen, voor de kramen met lekkergoed gespannen. Useken was dubbel teleurgesteld - ook de overigen vermaakten zich niet. ‘Wat gaan wij nu met onzen tijd doen?’ vroeg Romanus, zich op de hielen naar de achterkomenden omkeerend. Virze beweerde, dat zij geen tijd te veel hadden: zij moest namelijk naar het Nieuw Begijnhof buiten de Dampoort, om eene nicht te bezoeken; was dat dan niet verre? Zij trokken er heen; Romanus stil en lomp vooraan met Virze; Mance, die merkelijk jonger was, met haar wipneusje en hare steenroode kleur, stapte nevens Basiel, haren verloofde. Zij staarden, met hangende armen, langs alle kanten rond en riepen op een luiden, | |
[pagina 71]
| |
landelijken toon: ‘O kijkt eens hier’, en ‘bezie den gindschen eens,’ zonder zich aan de voorbijgangers te storen. Allen, ondanks het droge weder, droegen een regenscherm. Useken schaamde zich over haar gezelschap en bleef wat ter zijde met Florentientje; deze had haar bij den arm gevat en hield niet op met praten: zij ging nog naar de school en hielp moeder thuis, zij kon reeds zakdoeken strijken en handdoeken zoomen, enz. Useken luisterde niet veel. Er was meer gewoel in de stad gekomen. Zij zocht Servaas met de oogen, het scheen haar onmogelijk hem niet te zullen ontmoeten; hij moest er wezen en zij wilde en zou hem zien. Na nog al wat geloopen en gedwaald te hebben, kwamen zij in de buurt van het Nieuw Begijnhof. De jongelingen trokken in de naaste herberg, terwijl de meisjes in het convent waren. Zij loerden door het raam en riepen haar in, zoodra zij weder voorbij kwamen, en trakteerden haar op bier of punch of wat zij ook voor drank begeerden; daarentegen moesten de meisjes haren beminden te eten aanbieden en dit laatste betalen, volgens het gebruik. Thans was het achternoen. ‘Nu zult ge wat gaan zien, Use,’ sprak Romanus, die nog al veel gedronken had. Useken was moede en de verveling had zich van haar meester gemaakt; ook was zij als beschaamd tegenover haar zelve, zij jong meisje, dat ze hier voor Servaas kwam, Servaas, die zich niet om haar bekreunde! | |
[pagina 72]
| |
Het wemelde van menschen op het Fooreplein: men kon er noch over noch door; oorverdoovende muziek weerklonk; heesche hansworsten schreeuwden de omstanders toe; kleine, bleeke kinderen met dunne beentjes en rozekleurig, spannend breiwerk aan, en vergulde bandjes op het hoofd, werden uitgestald om het publiek aan te lokken; vrouwen, kortgerokt, met gespierde, bloote armen, met fluweelen keurslijven vol klatergoud, sloegen op de trommels, dansten of beantwoordden de kluchten van eenen harlekijn. Het stof vloog in wolken op. Useken zag hem nergens: Servaas was niet gekomen, hare laatste hoop verdween. En terwijl Virze en Romanus en Mance vroolijker en luidruchtiger werden, kwam de droefgeestigheid meer en meer in haar gemoed. Zij had kunnen weenen van medelijden met het lot dier arme barakkinderen en van droefenis over haar eigen lot. O, ware het maar avond geweest om heen te mogen gaan! ‘Wij moeten toch eens in de kotten,Ga naar voetnoot1)’ sprak Romanus. En terwijl de overigen daar wat op den uitkijk stonden te beraadslagen, waar zij zouden binnengaan, voelde Useken, die zwijgend naar den grond keek, op haren schouder tikken. ‘Ha, zijt ge hier ook?’ klonk het dicht aan haar oor en Servaas stond voor haar. Hij schaarde zich als van zelf bij het gezelschap | |
[pagina 73]
| |
en bood haar den arm aan. Virze ging ook aan den arm van Romanus, die den zijnen hangen liet, zoodat het nog al moeilijk was om er den haren rond te krullen, zonder dat hij neerviel. ‘Ik heb u in lang niet gezien?’ sprak Servaas. ‘Zijt ge kwaad geweest op mij?’ vroeg het meisje bedeesd en zag op naar hem. ‘Kwaad?’ herhaalde de jongeling als verwonderd en met een halven spotlach, ‘en waarom?’ Useken had te veel gezegd, zij voelde het. ‘Wanneer zijt ge aangekomen?’ hernam zij op een anderen toon. Hij was met een rijtuig door den knecht van den dokter, die zijnen heer afhalen moest, een eind ver gevoerd en had het overige van den weg te voet afgelegd... ‘Hoort,’ herhaalde Romanus, ‘wij zijn niet gekomen om hier te blijven staan, wij moeten eens in een kot.’ ‘Laat ons naar “de Schepping van de Wereld” gaan kijken,’ stelde Virze voor, ‘ze zeggen, dat het schrikkelijk schoon is en het kost maar vijf centen.’ Er was een kalf met twee hoofden: ‘Daar is toch meer aan te zien,’ zei Romanus. Mansken had bij eene kaartenkijkster willen ingaan. Het was Useken wel gelijk, wat men thans deed. Hare oogen stonden zoo levendig en hare stem was zoo opgeruimd! zij scheen dezelfde niet meer van daar even. Florentientje pruilde, omdat niemand naar heur omzag. Zij had hare zuster bij een plooi van haren rok vastgegrepen om ze in het gewoel niet te verliezen. Geen der gelieven gaf acht op haar misnoegen. | |
[pagina 74]
| |
Een photograaf met een portret in elke hand kwam hen bekoren: ‘Voor éénen frank,’ sprak hij, ‘komt, mijnheeren en mejuffrouwen, voor een enkelen frank kunt ge uw afbeeldsel krijgen...’ ‘Willen wij?’ vroeg Romanus, ‘wij hebben er immers al lang van gesproken ons eens te laten photografeeren.’ Ja, Virze wilde en Mansken en haar ‘vent’ ook. Zij traden binnen en terwijl de man zijn toestel gereed maakte, vroeg Servaas in een hoekje aan Useken, of zij ook wilde, want het sprak van zelf, dat elk meisje er met den haar vergezellenden jongeling op zou staan. ‘Neen, ik durf niet, tante zou het weten,’ was hare eenige opmerking. ‘Wij zullen haar dat zeker gaan vertellen!’ zei Virze, die het gehoord had. Deze poseerde het eerst met Romanus; Virze neergezeten met eene zeer stuursche uitdrukking op het gelaat, zooals de lieden uit het volk meenen te moeten aannemen, als zij hun portret laten maken. Romanus, plomp nevens haar staande, en de hand op haren schouder. Daarna was het de beurt van Mance met haren verloofde en dan moest Useken nevens Servaas, willens of niet, Useken, die zich liet dwingen en meer lust dan al de anderen te zamen daartoe had! De jongelingen betaalden. De meisjes kregen het portret, dat in een klein lijstje gevat was. En toen kwamen de eindelooze bemerkingen, hoe zij er uit zagen en zij lachten en schaterden. Useken geleek goed, | |
[pagina 75]
| |
vond men; maar Servaas stond zoo onduidelijk afgeteekend en zijn haar zag heelemaal wit. Virze was het best van allen gelukt; Romanus scheen misvormd, doch zulks kwam, omdat hij zich niet recht gehouden had, beweerde hij. O, wat vermaakte Useken zich, wat was ze blijde dat ze gegaan was! Zij keerden terug met den laatsten trein, het was een heerlijke avond met helderen maneschijn; de nog naakte velden zagen er bijna als besneeuwd uit. Servaas vertelde haar, dat hij voor eenigen tijd naar Brussel ging om zich in zijn handwerk te volmaken. Zij was niet droef daarover; wat gaf eene korte afwezigheid, als zij elkaar maar bleven liefhebben? ‘Ik zal u een ander portret van mij zenden, een beter,’ beloofde hij haar, ‘maar zeg eens, Useken, waarom vroegt ge mij of ik boos op u was?’ ‘O,’ antwoordde het meisje, ‘omdat - omdat ge mij niet meer opzocht.’ En aldus keuvelend kwamen zij met al de anderen aan het huis van tante Clemens; Useken was het eerst ter plaats harer bestemming. ‘Hoe spijtig dat wij er reeds zijn,’ sprak de jongeling fluisterend, ‘aldus zou ik een heelen nacht willen wandelen... met u aan mijne zijde,’ voegde hij er bij. ‘En uw portret?’ vroeg het meisje. ‘Dat zal ik stellig zenden.’ ‘En gauw?’ ‘Ja, zoo gauw mogelijk,’ Useken was overstelpt van geluk en vreugde. |
|