zoudt zeker lachen, indien ge mij met die stompe boerin zaagt aankomen?’ Hij had het gaarne, dat men hem plaagde met haar.
‘Het geld ziet ver,’ merkte Gabrielle op.
‘En de aanhouder verwint,’ lachte Useken.
Het was heel pleizierig voor hen allen daarover te spreken en de piano lag stil op zulke oogenblikken.
‘Daar komt allemaal niets van,’ zei Leander eindelijk, ‘toe, laat ons maar voortgaan,’ en het spel of de zang werd hervat.
Er was echter iets van waar, want op zekeren namiddag kwam Virze Barbara tegen op een smal landwegeltje: ‘Wat nieuws?’ vroeg zij van verre.
Barbara haalde eenen brief uit den zak en lachte met haar rood gelaat; dit kon zij enkel en praten ook, als van hare minnaren spraak was.
‘Weeral een?’ vroeg Virze.
‘Ja, raad eens van wien.’
Virze haalde de schouders op.
‘Van den koster.’
‘Ha, die domme ezel!’ klonk het luid uit den mond der grove boerenmeid, met eene zekerheid over het antwoord dat hem te beurt gevallen was, die ten minste voor haar juist oordeel pleitte.
Het was een nederlandsche brief, de vertaling van dengene, dien Leander aan Irma had geschreven.
‘De hoeveelste vrijer is het nu?’ vroeg Virze, want zij wist dat Barbara Molfhout er een boekje op nahield, waarin al degenen, die om hare hand geworven hadden, aangeteekend stonden en dat de