Het land der verbeelding
(1896)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekendXXVIII.Er had een diner plaats gehad bij de jonggehuwden, want de dokter was met Sylvie reeds sedert eenige weken getrouwd; Leander had hen tegen den avond de genoodigden naar het station zien vergezellen. Het jeugdig echtpaar ging vooraan en praatte te zamen, als hadden zij elkaar in geen jaar gezien; hen volgde de gepensioneerde met andere heeren en dames. Irmaatje was aan den arm van een jongen officier, die bijzonder lief jegens haar scheen en wiens gezelschap zij ook op hoogen prijs moest stellen, want zij had slechts oogen voor hem. De twee kwamen achteraan en wat van de anderen verwijderd. Zij bloosde meer dan naar gewoonte en was sierlijk uitgedost. Leander en Servaas ontmoetten hen allen en namen | |
[pagina 61]
| |
de pet af voor haar, doch zij bemerkte hen niet. Zij bleven haar eenen oogenblik achterna staan zien. ‘'t Is toch een schoon dingje, hè?’ zei Servaas. ‘Ja,’ antwoordde de koster in gepeinzen. Hij kon haar niet uit zijn hoofd krijgen. En was het nu omdat hij haar aan den arm van dien schitterenden jongeling had gezien, althans hij was ontevreden dien avond. ‘Koster en orgelist,’ sprak hij tot zich zelven, 't is waar, dat ze daar geen aanspraak op maken kon... en echter de dokter, die rijker was en hooger dan hij in aanzien stond, was wel met hare zuster getrouwd, die daarenboven nog mank ging... Van den anderen kant Barbara Molfhout, die hij misschien zou krijgen... misschien! want hij had zijne teleurstellingen met Sylvie en madame Behaghel nog niet vergeten... maar ditmaal, wat Irmaatje betrof, was het zeker: de meid van den gepensioneerde had het hem gezegd en het meisje zelve knikte hem altijd zoo vriendelijk toe van over de haag... hij had maar de hand uit te steken om haar tot vrouw te hebben... Hij dacht er nog een paar dagen over na en plotseling: ‘Ik verdien genoeg voor ons beiden, overigens zij moet toch iets bezitten en iemands goestGa naar voetnoot1) is iemands leven’, zei hij tot zich zelven, en hij nam pen en papier en haalde een zorgvuldig in eene schuifGa naar voetnoot2) gesloten oud fransch boek - l'Isle de l'Amour - te | |
[pagina 62]
| |
voorschijn, waaruit hij een blad afschreef; het was een minnebrief: ‘Mademoiselle,’ luidde het opschrift. Hij beloerde de meid van den gepensioneerde heel den dag en toen ze buiten kwam, riep hij haar onopgemerkt van iemand, en duwde haar door de haag, vergezeld van eenen drinkpenning, den gesloten omslag voor hare jonge meesteres in de vuist. Zijn hart klopte nochtans heel den namiddag, al was het welgelukken niet twijfelbaar voor hem. Des anderdaags verwachtte hij een antwoord, doch het kwam nog vóór zonsondergang; de dienstmeid, die hem zeker van op haren drempel bespiedde, naderde hem wanneer hij juist in de deur verscheen om uit te gaan, en stak hem, met een veelbeteekenend knikje, eenen brief van onder haar voorschoot toe. Hij knipoogde ook en trad ontevreden terug in zijne kamer. Het was gauw, al te gauw! En reeds gevoelde hij als eene soort van half nawee zich zoo onbedacht voor heel het leven verbonden te hebben. Wat moest ze blijde geweest zijn hem te krijgen! ‘Ge ziet het,’ sprak hij tot zich zelven, ‘hoe die kale heeren voor een degelijken jonkman achteruit worden gezet! Het vrouwvolk is toch goedkoop,’ maakte hij nog inwendig de opmerking, terwijl hij eenigszins bevend den omslag scheurde en het blad bezag. ‘Mademoiselle,’ las hij. Zijne oogen schemerden zeker, wel hoe, wat was dat? Zijn eigen brief. ‘Pot vol bloemen!’ klonk het als eene vermale- | |
[pagina 63]
| |
dijding uit zijnen mond, ‘wie heeft dat van zijn leven geweten! Die deugniete!’ sprak hij om zijnen toorn uit te werken, op de dienstmeid doelend, ‘die deugniete!’ De koster treurde echter niet lang over zijne teleurstelling: hij deed als de zingvogeltjes, welke gedurende een paar dagen bedroefd tjilpen als hun nestje uitgehaald is, doch aldra een ander hoekje in den tuin of het bosch, en een ander takje zoeken, waarop zij met vernieuwden moed aan 't bouwen gaan. |
|