XXVI.
De koster had zich niet vermaakt en was veel geld kwijt, vertelde hij 's morgens; Brussel was wel schoon: al berg op berg af, in sommige straten kon men over de daken der huizen de groene velden en verre heuvelen zien. Er was oneindig veel gewoel, er waren schitterende winkels; doch hun gezelschap - wellicht als vereeniging van een onbeduidend dorp - was met eenige andere als theater der uit te voeren stukken eene afgezonderde plaats aangewezen: ‘de St. Goorisplaats’, had men gezegd. Alles was slecht ingericht geweest; zij wisten zelfs niet, wanneer hunne beurt van spelen komen zou en hadden daar heel den namiddag moeten staan wachten.
Het was wel de moeite waard, zei hij - want hij koesterde groote begoochelingen over zijne vereeniging - zich al die moeite van repeteeren te geven, om voor wat arme vrouwen uit de buurt, met kinderen op den arm, en eenige kleine straatjongens te gaan spelen!
Het was zonderling, maar Useken hoorde het gaarne, zij kon er hartelijk om lachen; het was haar heel aangenaam te vernemen, dat de koster en bijgevolg ook Servaas, zich niet vermaakt hadden op dien Zondag, die haar zoo lang en doodsch was voorgekomen.