Het land der verbeelding
(1896)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
was dáár, dat Servaas woonde. Useken dorst niet zeggen, dat zij er ongaarne heen ging, of liever verlegen was om er heen te gaan, want het vooruitzicht eener mogelijke ontmoeting met hem ontstelde haar wel, doch niet onaangenaam. Zij trok er dus moedig naar toe, deed het hekje open, trad in den winkel en vroeg of er niemand te huis was. ‘Kom maar binnen!’ klonk eene welluidende stem uit het nevenvertrek; het was Servaas, hij moest het zijn: geen andere kon zulk eene stem hebben. Hij zat met den rug naar heur en met gebogen hoofd voor eene kleine tafel met een vergrootglas iets na te zien en het duurde wat, aleer hij opzag. Welk een geluk, want Useken was zoozeer van haar stuk, dat hij het anders licht had kunnen bemerken. Verlegen wilde zij zich van hare boodschap kwijten, doch daar begonnen op eens naast en achter en voor haar al de uurwerken, het eene na het andere, met allerlei tonen te slaan - het was elf uren. - Gebenedijd gerucht, dat hare stem overdekte! De baas was niet tehuis en Servaas vroeg, of hij zelf mocht komen. Zij sloeg de oogen neder, zooals de meisjes in hare boeken in dit geval zouden gedaan hebben, zegde ja en ijlde weg. En Servaas kwam; dat was in den regel. Zij moest het licht omhoog houden bij het uurwerk, opdat hij het van binnen zien kon. Zij stonden beiden elk op eenen stoel, aan een verschillenden kant van de klok. Useken gevoelde zich zoo schoon, daar nevens hem! | |
[pagina 25]
| |
want zij wist welke belangstelling hij had voor al hare bewegingen; zij begreep welke poëzie de jonge meisjes - hare boekheldinnen - over de nietigste voorwerpen, die zij aanraken, in het oog der jongelingen te verspreiden weten. Het binnenwerk was bestoven, het moest gekuischtGa naar voetnoot1) worden, sprak Servaas, hij zou het slag medenemen. Intusschen was tante opgestaan met al de bekommernis eener oude, gierige vrouw, welke een haar toebehoorend stuk huisraad ziet aanraken, zij steunde met de twee handen op de tafel: ‘Voorzichtig, voorzichtig,’ vermaande zij immer. En toen hij met het uurwerk in de hand stond, dat eene ronde, donkere plaats op den muur had achtergelaten, begon zij te jammeren, dat ze nu van uur noch tijd meer weten zou. ‘Ik zal u een andere klok brengen,’ riep Servaas met een halven spotlach, dien het meisje niet bemerkte, zeer luid en dicht aan haar oor, in de onderstelling zeker dat zulk eene bejaarde vrouw doof moest wezen. Hij bracht er werkelijk een ander en zulks onmiddellijk. Useken bloosde van gelukzaligheid, want het was voor haar, dat hij dit deed en bij het heengaan zag hij haar sprakeloos aan met dien oogopslag van bewondering, welke de jonge meisjes zoo goed kennen en waarvoor zij zoo gevoelig zijn. En... o overmaat van vreugde! met een paar dagen zou hij thans nog eens wederkeeren!... | |
[pagina 26]
| |
Doch hij kwam niet weder. Het was baas Landuit zelf, die het uurwerk naar huis bracht tot groote teleurstelling van Useken, die gedurende al den tijd niet had durven uitgaan in de vrees, dat Servaas gedurende hare afwezigheid komen mocht. Ja, het was baas Landuit - dit was volstrekt niet meer zooals in hare boeken. Tante moest twee en een halven frank betalen, omdat het uurwerk bijzonder vuil was, zei de horlogemaker. Useken vond het zeer veel, toen hij vertrokken was en bazin Clemens noemde hem rechtuit eenen strooper. |
|