was zeer kluchtig; Useken scheen er volstrekt niet over onthutst en lachte mede.
‘Maar zou tante het niet hooren?’ vroeg de koster in eens met gedempte stemme.
Neen, tante sliep in de achterkamer, dat was te ver.
O, Gabrielle had zulken lust gehad muziek te leeren; zei ze, in de kostschool, zulken grooten lust, doch nu was het te laat...
‘Volstrekt niet,’ beweerde de koster, en hij deed haar voor hem nederzitten, als gij wilt zal ik het u toonen.’ En hij leerde haar do, re, mi, fa, sol, fa, mi, re, do, spelen, dat zong hij overluid.
Het meisje had wat moeite met de toetsen: zij hield hare vingeren krom en de eene schoot naar omhoog telkens als zij met de andere een toets had nedergeduwd, doch het was des te vermakelijker. Zij scheen niet meer verlegen en had nog nooit zooveel vreugde genoten, hoewel zij niet luidruchtig schaterde zooals Leander, noch zoo opgewekt praatte als Useken.
‘Tot morgen,’ zeiden zij alle drie bij het afscheid, en zij vergaderden alle dagen in de voorkamer van vrouw Clemens.