Het land der verbeelding
(1896)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekendII.Baas Clemens was lange jaren bakker en winkelier op het dorp geweest. Kinderloos en zeer zuinig, hadden de beide echtelingen het zoover gebracht een klein vermogen bijeen te krijgen, waarmede zij den droom huns levens - namelijk in een hunner huizen bij de kerk van hunne renten te gaan leven - hadden verwezenlijkt. Een geruimen tijd hadden zij er te zamen gewoond, doch dan was de baas gestorven; de vrouw had getreurd en getracht eene meid voor haar gezelschap te houden. Het ging niet goed en na een paar mislukte pogingen had zij een nichtje bij zich doen komen. Ja, doen komen, want als tante Clemens sprak, moest heel de familie gehoorzamen, met het oog op hare aanstaande erfenis. Ursula was het jongste kind van een kleinen landbouwer, neef van bazin Clemens, zoodat deze hare oud-tante was. Er waren verscheidene broeders en twee oudere zusters, Virginie en Sophie, Virze en Fie geheeten. Useken was van jongs af aan een zeer tenger kind geweest, daarom had zij lang school mogen gaan. Men had haar geen boerenwerk geleerd. De twee groote zusters molken de koeien, kernden de | |
[pagina 4]
| |
boter en lagen des zomers - de eene of de andere - op de stukkenGa naar voetnoot1) aan het hoofd van het wiedvolk. Degene, die tehuis bleef, bereidde het eten. Het was Useken, welke bij tante moest gaan: zij kon gemist worden, te meer daar tante gezegd had, dat zij, bij haar niet veel te doen hebbend, den naadGa naar voetnoot2) en het breiwerk voor hare huisgenooten onderhouden mocht. Thans was zij een meisje van een jaar of drie en twintig, zeer frisch en lief en veel beschaafder in uitdrukkingen en gebaren dan hare grove zusters en broeders. In haren kindertijd had zij veel met de dochtertjes van den gepensioneerde - een oud-officier, die zich op zijn geboortedorp had teruggetrokken - verkeerd, ook soms gespeeld op het kasteel met deze en de kleine Maria van den baron, die altijd in alles haren zin hebben moest. De dochtertjes van den gepensioneerde waren thans groote, sierlijke juffertjes, die haar nog minzaam groetten bij gelegenheid, maar meer niet; Maria van het kasteel was mevrouw de gravin de Grieuse geworden en naar Normandië getrokken en Useken had stil op haar boerenhof voortgeleefd. Daar had zij een klein bloemenbed in den tuin - na veel moeite verkregen. Zij kweekte er rozen en violieren. ‘Ik houd ook van bloemen, maar van geene andere dan potbloemen,’ sprak Virze met een groven lach, hare roode en groene kolen aanduidend, als zij met iemand vreemds in den hof ging. | |
[pagina 5]
| |
Er bestond een priëeltje dicht bij eenen driehoek van kreupelhout, dat aan hun hofstedeken grensde. Useken zat er gaarne en luisterde naar den zevenzanger en den nachtegaal. Dit konden hare broeders niet begrijpen. ‘Ik hoor liever eene blinde vink slaan,’ zei Marcellien, de oudste; ‘als ik maar wat meer tijd had, zou ik er eene de oogen uitbranden en in een kotje steken.’ Useken kleedde zich eenigszins steedscher dan de anderen in huis; als zij naar de vespers ging, had zij een schoonen bloemenkrans op hare muts. ‘Men komt verder met een paar warme sokken,’ zei Virze. En nochtans ware het jonge zustertje liever op het hof gebleven, toen tante om haar zond. ‘Ga maar,’ sprak Fie lachend, op de zuinigheid van tante zinspelend, ‘ginder zult gij alle dagen vet rundvleesch en magere hesp mogen eten.’ ‘Nergens beter dan tehuis,’ antwoordde Useken bedroefd, maar: ‘Niets beter dan eigen volk,’ had de oude vrouw verklaard en Useken moest gaan. |
|