oogen draaiden; eene lange, laatste ademhaling bewoog zijne borst, en zijne onderste kinnebak bleef openhangen.
‘Hij is dood!’ sprak het meisje.
- ‘Hij leeft nog,’ bevestigde de pastoor,’ hij heeft ja gezegd, ik heb het duidelijk gehoord,’ en zich tot zijne mannen wendend: ‘ik ga hem het Heilig Oliesel toedienen...’ en hij deed het aan den overledene.
Op dit oogenblik kwamen de oudelieden van beneden de trappen opgestrompeld:
‘Het is gedaan,’ sprak de geestelijke, naar den doode wijzend, dien hij een kruisbeeld in de hand gestoken had,’ doch hij heeft zich met Gods gratie op zijn uiterste bekeerd.’
- ‘Het is niet waar!’ klonk eene ontstelde meisjesstem door de kamer.
‘Gij schaamtelooze leugenaarster,’ sprak de pastoor woedend, en greep haar bij den schouder: ‘Hieruit!’
Het kind vluchtte als eene misdadige in de richting der Zompelingen.