In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
(1877)–Virginie Loveling– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
hoofd te zamen, en vroegen zich en elkander angstig af, of de Geus, nu de hand Gods zich op hem had bezwaard, niet tot inkeer komen zou. ‘Hij heeft toch eene ziele te bewaren!’ zuchtte Trientje uit het winkeltje, drukte de hand op hare borst en sloeg hare uitgedoofde oogen ten hemel. De pastoor nam een krachtdadig besluit, en trok als een ijverig magistraat, die het zich ten plicht acht dadelijk op de plaats eener ramp te zijn, ongeroepen naar de Kluize, nadat hij eerst een telegram aan Gentil Talu gezonden had om hem van het gebeurde te verwittigen. Alida, welke haastig koud water was komen halen, ontmoette hem tot hare niet geringe ontsteltenis in den gang. ‘Ik kom,’ sprak hij op eenen honigzoeten vleitoon en met een weerlicht zijner neergeslagen oogen, ‘Mijnheer Sandrie bezoeken.’ - ‘Mijnheer de Pastoor,’ was het antwoord, ‘de heelmeester heeft verboden iemand bij hem te laten.’ ‘Dit verbod geldt niet voor de geestelijken,’ zei de priester. | |
[pagina 196]
| |
- ‘Mijnheer Sandrie wil u niet zien!’ bracht het kind met verkropte stemme uit. De pastoor deed eenen stap nader; doch het meisje was hem vooruit: zij had eenen voet op den ondersten trap gesteld, en hield met uitgestrekten arm de leuning vast. Zijn oog ontmoette het hare: het waren twee kampioenen, die strijdvaardig tegenover elkander stonden, en elkanders krachten maten. Zij hadden maar eenen blik gewisseld; doch die van het meisje was zoo scherp en drukte zoo wel hare vastberadenheid uit, dat de geestelijke, begrijpend, dat hij om boven te geraken, over haar heen moest, den kamp opgaf en onmerkbaar terugweek. Het tweegevecht was geleverd: de zege bleef aan haar! ‘Hij heeft als geus geleefd en hij zal dus als geus sterven!’ riep de pastoor in gramschap uit, terwijl hij haastig het huis verliet. Zij deed de deur in het nachtslot en liep naar boven. |
|