Hij trok haar hoofdje nader en zag haar van dichtbij aan:
‘Ja, ge zijt nog immer dezelfde,’ sprak hij, ‘en ge blijft nog immer mijn lief troetelkind: maar ge ziet bleeker dan ge op uw portret staat, en... ge zijt zoo slecht gekleed,’ hernam hij in eens met naïeve, ontevreden verwondering: ‘nu ge weder bij Grootvader woont zal dit veranderen,’ en hij begon plannen te maken voor de toekomst, reizen te ontwerpen, die hij met haar ondernemen ging, feesten te beramen, die hij, als ze weder in de stad woonden, geven zoude; want hij wilde daar weg, zei hij met hevigheid.
Zoo kwam de langgewenschte dageraad en met hem de heelmeester. Hoopvol en vroolijk trad hij binnen; doch zijn aangezicht betrok, toen hij den zieke zag en zijnen pols voelde.
Alida wenkte hem alleen, en het doodsgevaar radend, waarin Mijnheer Sandrie zich bevond, verhaalde zij hem, wat hij haar aangaande de komst van den geestelijke had gezegd, en de belofte, die zij hem had gedaan.
Hij stond in nadenken verslonden: hij ook was