de godvruchtigheid zijner inboorlingen, en hij hoopte wel, dat deze goede faam zou behouden blijven, en niemand nalaten zou den aflaat te verdienen. Dan deed hij het nut en de noodzakelijkheid der biecht uitschijnen:
‘Gij hebt alle gelegenheid,’ schreeuwde hij, ‘komt, komt naar den biechtstoel, beschuldigt u vrijelijk van hetgeen u op het geweten ligt, en alle zonden zullen u vergeven worden!’
De menigte ging aandachtig uiteen.
De uitslag overtrof alle verwachting: men verdrong elkaar aan de biechtstoelen; niemand dorst of wilde ontbreken; sommigen moesten uren wachten, aleer zij aanhoord konden worden, zoo lang waren de rijen langs weerskanten. De jonge dokter en zijne vrouw muntten uit: deze laatste verzuimde geen enkel sermoen. Van Hulle zat met de klak op het oor aan het venstertje. Meester Aloïs leidde zijne leerlingen vlijtig ter kerk: het speet hem, datzijne vrouw hem hierin zoo slecht ter zijde stond; want hij begon reeds den invloed harer onafhankelijkheid in zijne school te voelen. Vele betalende leerlingen van Crocke gingen naar Muilem en Zompelgen ter schole, en