De boer keek als verdwaasd voor zich, en zette zich met de traagheid van den ouderdom in zijnen hoek. De geestelijke nam plaats nevens hem, - Pijpeling bleef staan en keek door het vensterraam.
‘Ge gaat toch zeker morgen naar de kiezing?’
- ‘Ik moet wel!’ zuchtte de boer.
Hier is een briefje voor u, een goed,’ sprak de pastoor; doch de landbouwer nam het niet aan.
- ‘Mijnheer de Pastoor,’ zei hij, ‘ik moet het briefje van mijnen propriëtaris in de bus steken.’
‘Maar ge woont op uwe eigene hofstede, meen ik.’
- ‘Ja, het hof en de kateilen en eenige perceelen land behooren mij toe; maar ik heb veel uitpacht,’ zei de man, ‘heel veel van...’ en hij noemde eenen grooten liberalen grondeigenaar.
‘Laat mij uw briefje eens zien, Craeymeersch.’
- ‘Ik krijg dat maar op het laatste oogenblik, omdat het een geteekend briefje is,’ sprak de pachter op heel natuurlijken toon.
De oude Craeymeersch was in vele zaken een koppig, eigenzinnig man; doch als alle ongeletterde