In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
(1877)–Virginie Loveling– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
moedwillig aan hare zuster verklaard, ‘ge moet zeggen, dat ik uit ben.’ Zoodra zij de deur hoorde openen, vluchtte zij snel in de nevenkamer, Gudule geweldige teekenen door eene spleet doende om haar moed in te spreken. Er was op dit oogenblik juist niemand in de herbergzaal. Maar hetzij de huisvrouw nu te veel van hare krachten verhoopt had, en op het laatste oogenblik terug deinsde, of vreesde, dat de aangekomenen hare zuster hadden zien vluchten, althans zij bejegende ze met verlegen voorkomendheid en riep: ‘Romanie, kom eens hier!’ Deze werd vuurrood en deed enkel eenen stap in de estaminet; Louiseken hield reeds het boekje en het potlood in de hand, terwijl Trientje het doel harer komst begon uit te leggen. Doch Romanie liet haar niet uitspreken: ‘Doe de complimenten aan Mijnheer den Pastoor, dat ik niet begeer van de Congregatie deel te maken,’ bracht zij met inspanning uit, en onthutst over hare eigene stoutmoedigheid haastte zij zich weg. Verbluft vertrokken de beide meisjes: zoo iets | |
[pagina 100]
| |
was haar nog niet gebeurd op hare kleine omreis door het dorp, Romanie was opvliegend van karakter: zij begon driftig Gudule te verwijten, dat zij haar verraden had, en hare stem beefde van ontsteltenis. Hare zuster antwoordde op denzelfden toon, en dat ze toch niet verhopen kon eene andere voor haar in den haat van den pastoor te steken. - En de zusters, die anders zoo goed overeenkwamen, hadden eene zure woordenwisseling, welke aldra in eene wederzijdsche pruiling oversloeg. 's Avonds kwam meester Aloïs, en Romanie, in de hoop ten minste door hem ondersteund te worden, begon eenigszins gedwongen op hare daad te pochen. Gudule sprak geen woord, als wilde zij opzettelijk door hare stilzwijgendheid toonen, hoezeer zij de handelwijze harer zuster afkeurde. De meester ook zweeg, en blikte voor zich met een bedenkelijk gelaat. ‘Romanie,’ vroeg hij eindelijk op eenen toon van half verwijt, ‘is dat niet onbehendig gehandeld, en ware het niet beter geweest u te laten opteekenen, te meer’ voegde hij er streelend bij; want hij zag met leedwezen, hoe haar gelaat | |
[pagina 101]
| |
bij zijne woorden versomberde, ‘te meer daar gij, eerlang mijne vrouw geworden, er toch feitelijk uit zoudt zijn, en het hier enkel eene daad van onderwerping aan den wensch van den pastoor geldt?’ Romanie had dat niet berekend. Zij bezat eenen onafhankelijken geest, en de drukking, welke men op haar tegen wil en dank uitoefenen kwam, had haar oproerig gemaakt. ‘Ik zou wel willen weten,’ vroeg zij fier, ‘wat recht men heeft mij in een genootschap te doen, waartoe ik noch lust noch neiging gevoel?’ Gudule liet eenen zucht van misprijzen hooren, en de hulponderwijzer sprak niet meer. Het bedroefde hem zijne geliefde gebelgd te hebben. Het onderhoud ging bevangen en afgebroken voort, en de verloofden waren blijde, als het uur der scheiding sloeg om elk alleen in stilte zijne ongenoegzaamheid te gaan overdenken; want zij voelden, dat de eerste kiem der oneenigheid in hunne tot nu toe zoo aangename betrekkingen was nedergelegd. |
|