dat hem onbeweeglijk met dezelfde wanhopig makende, zoete uitdrukking bleef aanstaren. Dan liep hij den tuin in en wandelde in de dreven, tot het zes uren sloeg en de werklieden kwamen.
De beweging deed hem goed.
‘Mijnheer is soms zoo droef als hij opstaat,’ vertelde Amelie, de meid, aan Trientje en Threzeken; maar na het ontbijt betert het. Als hij aan het schrijven gaat, is het een goed teeken: dat maakt hem opgeruimder....’
- ‘Als het maar geeneslechte schriften zijn!’ zuchtte Trientje.
Maar Amelie lachte ongeloovig met zulke woorden: zij had eene betere meening van haren braven meester, zei ze.
De waarheid was, dat Mijnheer Sandrie eene menigte belangrijke nota's en aanteekeningen van vroeger verzameld aan het classeeren was, die geschikt waren om later het licht te zien.
Sedert kort had hij gedurende zijne morgenwandelingen in den tuin voor het beeld der Hebe in het lariksenboschje telkens nieuwe bloemtuilen bemerkt, welke eene vrome hand daar scheen te brengen, en die met zorg in eene slechte