- ‘Zij is uit het weezenhuis niet,’ merkte de pastoor aan, ‘doch mag met de anderen medekomen, omdat ook zij geene ouders meer heeft, en zij zoo braaf en naarstig is. Zij woont bij hare grootmoeder in de Zompelingen en gaat naar de kantwerkschool.’
‘Gij woont bij uwe grootmoeder,’ sprak Mijnheer Sandrie in diep nadenken, ‘gij hebt uwe grootmoeder zeker wel lief?’
Het kind knikte.
‘Maar zeg mij, Alida, zult gij altijd bij haar blijven? zult gij haar nooit verlaten, nooit?’ vroeg hij met drift en eenigszins verwilderd.
- ‘Neen, nooit, nooit,’ beloofde hem het onthutste kind met het ernstig mondje.
‘Eene ongelukkige familie’ vertelde hem de pastoor in huis, ‘zij waren welstellend, hadden een eigen hofstedeken; doch de ouders van dit meisje, welke bij de grootmoeder ingetrouwd waren, stierven, en de vrouw, te oud en te zwak om de boerderij te bestieren, verkocht alles om met haar kleinkind stilletjes in het dorp te komen leven. Zij had haar geld op de credietbank van Langrand-Dumonceau geplaatst, heeft, helaas, als