boom boven den straatmuur uitsteken. Een recht, bevloerd pad geleidde naar het huis, dat wat dieper stond, langs weerskanten omgeven door zeer kleine, met palm omzoomde bloemperkjes en wegeltjes, zoo eng, dat men zich afvragen kon, of daar wel plaats zou zijn om eenen voet te zetten!
Mijnheer Sandrie had zich eene pastorij als een verblijf van stilte en eenzaamheid voorgesteld, waar men geruischloos gaan en zachtjes spreken moest, wilde men niet storend binnentreden. Nauw echter had hij eenen stap over den drempel gedaan, of luidruchtige kinderstemmen klonken hem tegen: zij schenen van uit den tuin achter de woning te komen.
Hij wachtte op den pastoor in eene vierkante kamer met witte muren, eene ronde mat, eene eiken tafel, biezen stoelenen eenen zetel met rieten leuning en zitting. Een groot Christusbeeld op den schoorsteen nam de plaats van den spiegel in.
De geestelijke trad glimlachend binnen.
‘Mijnheer de Pastoor, verschoon mij, ik geloof dat ik te onpas kom, gij hebt bezoek,’ bracht Mijnheer Sandrie rechtblijvend te zijner ontschul-