Wat mocht dat arme hartje bedroeven?
Het moest wel eene overweldigende smart zijn, welke haar overkwam, om haar aldus den ingeplanten eerbied voor dat oord der aandacht te doen vergeten.
‘Zwijg!’ fluisterde de verlegen moeder, zich naar het kind buigend, ‘zwijg, zeg ik u!’
Maar de tranen stroomden voort en het zenuwachtig snikken hield niet op.
‘Wilt gij - wilt gij zwijgen?’ gebood ze nogmaals, wel binnen 's monds, maar dringend en boos, en zag het meisje met zulk eenen strengen blik aan, dat deze onwillekeurig ineenkromp en hare zuchten staakte.
Arme kleine! Het was wellicht maar eene kindergril, die haar schreien deed, iets wat de groote menschen minachten en bespotten en dat voor haar zoo belangrijk was!
Zij hield op en hare moeder knikte tevreden; doch dit stilzwijgen scheen mij pijnlijker dan hare klachten.
Arme kleine! Haar lijden werd niet onderzocht, hare smart werd met meedoogenlooze ruwheid bejegend en onderdrukt.