- ‘O, dat ken ik!’ riep de huisdame uit, ‘dat is naar een groepje van Harzé, gij weet wel Harzé, van wien op de schilderijtentoonstellingen altijd zulke lieve groepjes in gebakken aarde te zien zijn. Kent gij zijne andere niet?’
- ‘Neen,’ luidde het antwoord.
Zij kon hare blikken van den ouden jager niet afslaan en er niet toe besluiten het beeldje uit de hand te leggen: het sprak tot hare ziel, het betooverde haar.
‘Wat is dat toch schoon!’ zei zij herhaaldelijk.
De huisdame glimlachte bijna over hare opgewondenheid, en sprak: - ‘Ja dat is heel net; maar zeg mij toch eens, wat gij daar zoo bijzonder bewonderenswaardig aan vindt?’
- ‘Dit is niet alleen een schoon groepje, het is een heel stukje poëzie,’ antwoordde hare vriendin.
En zij staken het hoofd te zamen om het gelijktijdig te kunnen beschouwen.
‘Ziehier in het midden de oude jager: hij is half blind, hij is zwak en stram; maar een jong hart klopt nog in zijne borst en de drift overleeft bij hem aan de lichaamskracht. Aan zijne rechter zijde staat een jonge jager; die zal hem zeker