‘Vuur!’ herhaalde zij.
Nooit had ze er onder dat afdak gezien.
Tante Colette had zich in den werkwinkel aan 't raam gezet, keek nu eens naar de straat, dan door de open deur, naar de beiden met het welgevallen eener moeder, die behagen schept in haar kinderen.
Tweede Kerstdag! Een afgestelde heiligdag. ‘De diensten als des Zondags,’ had men van den preekstoel afgeroepen. Arbeiden was veroorloofd, doch werd niet of weinig gedaan. Aldaar tenminste niet. Martinus zou met valavond wel uitgaan. Edward was reeds weg.
En ginder in de serre begon de les: ernstig gegeven, wakker en ernstig beluisterd: hij met den blik op haar, zij met de oogen naar hem opgeslagen.
Vroeg viel het aschgrauw van de schemering in, weldra donker in de hoeken, onder de tafel, de papieren op de tafel nog witachtig.
Er was een hanglamp en, toen die brandde, werd het eerst recht genotrijk.
‘Hier laat ons hutten bouwen,’ staat er ergens in den Bijbel. Zij zaten in zulk een hut, zij hadden er gewis geen andere gewenscht.
Het open vuur kraakte, soms uitspattend in een sprenkel over den vloer; de vlammen laaiden lustig op, hun sinds duizenden eeuwen bewaarde hitteschat-