heden voor tegen den dag van morgen, terwijl Colette vertelde, dat de Liefde een hart droeg op een kussen, het Geloof een kruis en de Hoop een anker in de hand.
‘O, Colette, Colette! zal ik durven?’ zei Berenice.
‘Anderen durven wel,’ zei Edward, ‘wij gaan allen in de processie, ik ook, ik ben Modestus-knecht.’
‘Wat is dat, Modestus-knecht?’ vroeg Berenice, die de benaming voor de tweede maal hoorde, stil aan de steeds voortnaaiende Colette.
‘De heilige Modestus is beschermheilige van Vroden en zijn beeld wordt in de processie door jonkmans gedragen.’
‘Is Martinus ook Modestus-knecht?’ vroeg Berenice weder op gedempten toon.
Doch Martinus had het gehoord en antwoordde zelf: ‘Neen, ik ben lid van het gilde der Berechting, ik ga met een flambeeuw, in gezelschap van al de leden vóór het Hoogwaardige,’ en hij zag als uitdagend op door zijn bril, of er wel een betwister in het strijdperk treden wou om te beweren, dat er een eer bestond grooter dan deze.
Er deed zich geen kamper voor en Martinus hernam zijn werk met zijn glimmend-koperen vingerhoed zonder bodem, aan een breeden ring gelijk.