Een dure eed
(1892)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekendXX.O, had zij Meetje uit het graf kunnen halen, met hare vingeren er uit krabben, zij zou het hebben gedaan! Maar het graf geeft zijne prooi niet terug, hoe noodig nog op aarde of hoe betreurd door hen, die overblijven. Het hachelijkste was de verandering, de verslechting van toestand, welke dat afsterven met zich voerde, en waarvoor Reine zoo beducht werd. Wat zou er nu gebeuren? Zou Marcellien uit liefde voor haar het familieleven verzaken en als een broeder met haar omgaan? Zou hij haar nog met, zijne liefdesverklaringen achtervolgen en haar den kamp met zich zelve verzwaren? Zou hij eene andere vrouw nemen, eene meesteres, die over haar heersenen zou? Reine huiverde bij deze laatste onderstelling. Wie zou die nieuwe, die onbekende en reeds gehate wezen? Veria? O in 't begin verdreef zij die gedachte als iets onmogelijks: meermalen, toen hij in het eerst van zijnen terugkeer in ‘de Klokke’ met de bol was gaan spelen, had de ééne of de andere hem met de weduwe geplaagd, waarop hij verachtend had geantwoord, dat hij haar niet wilde - boerenlieden en ook wel soms degenen, die tot een hoogeren stand behooren, maken er geen gewetensbezwaar in openlijk hunne weigering voor een ondersteld huwelijk uit te drukken, en den besproken persoon figuurlijk met smaad van zich te stooten. Deze gezegden had men Reine overgebracht; maar nu had | |
[pagina 176]
| |
zij iets anders vernomen, - heb was weder de boerin van het schaapgoed, die haar dit in het oor had gefluisterd: Marcellien was met Veria van de jaarmarkt van Donkzwalm, het zoogenoemd Bamisfeest weergekeerd. ‘Ziet ge 't nu?’ - er zou een huwelijk van komen. ‘Gij hebt uw wittebrood vooropgegeten,’ had de aanklaagster er op laten volgen, zinspelend op het lot dat Reine wachtte. Een steek in haar hart. Met Veria? En zoo spoedig na Meetjes dood? Wel mogelijk nochtans, hij was inderdaad! naar het Bamisfeest geweest, voorgevend, dat een buurman hem had mede gevraagd om eene vaarzekoe te koopen... maar zij waren zonder koopen wedergekeerd... Veria zat in geene slechte zaken meer: Jan-Cies was te harent gestorven; alles wat hij achterliet, was het hare, het behoorde aan de weezen ten minste, en al lag het vast, toch trok ze den kroos. Daarenboven er werd gezegd, dat ze eene beurs met geld van hem had gekregen, hem ‘afgedaan’ had, en het scheen wel, dat ze middelen bezat, waarover zij eertijds niet beschikte, want zij had onlangs den voorgevel van ‘de Klokke’ doen rotseerenGa naar voetnoot1); er was een nieuwe cementvloer in de herberg gelegd, het buffet was versch herschilderd en vernist... en men zei, dat ze Jan-Cies verdrukt had op zijn sterfbed. ‘Die sukkelaar!’ murmelde Reine in eens overweldigd door medelijden, want daarbij dacht ze aan Peetje en aan de toekomst, die hem ook wellicht wachtte. |
|