Maar de onverschilligheid der toehoorders meest nog was het, wat hem den mond sloot.
Reine integendeel hing aan zijne lippen: hij zou de enkele indrukken, die hij opgegaard had, niet kunnen opschrijven, of niet beproefd hebben het te doen, maar vertellen, dat kon hij.
De tijd is voorbij, waarop de landbouwers des avonds aan den haard bij een rookend olielampje zitten: schier overal, in de kleinste huizen, verheldert de petroleum de woonplaats en de schoorsteen ligt slechts des zomers open, - thans wordt des winters het eten voor het vee op een groote, lage kachel gekookt; de zware ketels hangen er aan ijzeren haken los over.
Reisindrukken zijn altijd beperkt in getal, lichtende punten in het veld onzer herinnering als de starren van eerste en tweede grootte aan het hemelgewelf, die vooral het oog aantrekken; duizenden kleinere in waarde staan er naast; wij bemerken ze nauwelijks, indien zij ons niet aangeduid worden. Zoo gaat het ook met ons verblijf in den vreemde: hoeveel ontsnapt er niet aan onze opmerking, hoeveel van hetgeen wij gezien en wellicht bewonderd hebben, ligt niet voor eeuwig in het vergeetboek! Soms doemt het vluchtig weder voor onze oogen op, als medegezellen er van gewagen; maar wij kiezen onze waarnemingen niet, wij ondergaan ze en onthouden slechts, wat zich van zelf aan ons geheugen opdringt.
Bij den onwetenden mensch zijn de reisindrukken niet veel meer dan spiegelbeelden, die, al schijnen zij ook vaste vormen te hebben, op 't oogenblik, dat zij zich voordoen, bijkans als eene begoocheling der zinnen zijn - zij staan gansch op zich zelf. Hij heeft over hetgeen hij ziet, geene boeken gelezen er niet over nagedacht, er niet naar verlangd; de steden en de landen, de bewoners, de gebouwen en de natuur hebben f voor hem geen wetenschappelijk, geen natuurkundig, geen geographisch, geen historisch, geen politiek, geen artistiek geen menschelijk, geen volkenkundig belang. Al het vreemde