En het meisje ging, bewogen door deze moederlijk bereide verrassing, in het ‘lochtinkje’ (tuintje) achter het huis. De lente was daar: de perkelboom stond in vollen rooskleurigen bloei en de eerste zwaluw van het jaar schoot over den boomgaard der schapenhoeve.
Reine zocht: onder de dikke, neerhangende, goudgele paaschleliën, tusschen de bruinrood opgeschoten pioenestammetjes, in de palmstruikjes en het blauwgroen, reeds bloeiend Engelsch gras, dat de perkjes omzoomde, en zij vond eieren: één hier, twee of drie ginder. ‘Liefderijk Meetje!’ en bracht ze binnen om ze uit te slaan en te roeren.
Een andere - voorziene - verrassing verbeidde haar. Er was een bode in huis met groot, verblijdend nieuws: Veria had een kind!
‘Gauw, gauw,’ zette Meetje haar aan, ‘kleed u, gij moet seffens mede.’
Reine was namelijk reeds sinds eenigen tijd verzocht om meter te zijn.
‘Wat heeft God verleend?’ vroeg zij aan den boodschapper, die met een pint bier - gansch troebel, zooals het vaak is op kleine hoevekens, waar de ton lang loopt - in de hand zat, met een frisch gestreken blauwen kiel aan en den gaanstok tusschen de beenen.
‘Een struische zoon,’ luidde het bericht.
De kalme Reine trilde van aandoening, toen zij met te haastige hand hare beste kleederen aan den kapstok zocht en in verwarring de verkeerde greep. Zij was gansch en zonderling ontsteld over die nieuwmare.
Te lande wordt het doopen van een kind niet langer uitgesteld dan volstrekt noodig is om peter en meter te ontbieden. Deze woonden beiden niet ver; - de oudste der Hanebalken was peter - aldus kon het doopsel nog denzelfden namiddag toegediend zijn.
Reine vertrok met den bode en weldra was zij in den