Een dure eed
(1892)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
XVI.Reine dacht echter over dat huwelijksplan na en kwam tot andere gevoelens: een ieder is vrij, wat wilde zij aan Veria gebieden in eene zaak van hartewensch? Minde zij Marcellien niet meer dan dat, zoo was het beter niet naar hem te wachten; overigens, wanneer zou hij keeren? En zijne liefde zelve, zou ze de vuurproef der afwezigheid, der afwisseling onderstaan? Hare zuster was arm, ouderloos, alleen op aarde. De fortuin kwam haar opzoeken... neen, neen, hoezeer ook Reine eene dergelijke verbintenis afkeurde, zij mocht ze niet afraden, zij mocht er geen woord meer tegen spreken, en zij deed het niet meer. Dankbaar nam zij het huwelijksgeschenk, - een zwarten gebreiden borstdoek - dat Veria haar bracht, (want in dien stand van menschen is het ter streek gebruikelijk, dat de trouwenden te dier gelegenheid aan hunne beste vrienden een geschenk doen in stede van er een te krijgen,) en zij beloofde bruidsmeid te zijn. Het huwelijk had in het midden van den Vasten plaats - de kerkelijke wet maakt, zooals men weet, voor weduwen en weduwnaren eene uitzondering en zegent hunne vereeniging ook in den besloten tijd van Vasten of Advent, en er wordt gezegd, dat deze er op gesteld zijn om van dat privilege te genieten. Jan-Cies, de oudste broeder van Leo, was getuige voor den burgerstand geweest; een paar dagen later had het huwelijk in de kerk plaats en hij was bruidsknecht. De jongere broeder, Djoosken, bleef thuis, omdat ze niet gaarne het hof lang alleen lieten, maar zou 's middags naar ‘de Klokke’ gaan eten. De Hanebalken waren ‘overgekomen’, 't is te zeggen, zij hadden zich met het ontwerp verzoend. Veria trouwde te hunnent uit in vriendschap. | |
[pagina 56]
| |
‘Alles in 't stille,’ had de pastoor geraden, ‘feesten en vermaken zouden hier misstaan voor een man van uwe jaren, in den Vasten en zoo onlangs na den dood uwer eerste vrouw.’ Hiermede had hij het geraadzaam gevonden den baas uit ‘de Klokke’ te vernederen. Deze had bevestigend geknikt, maar meende het niet aldus. Te zijnent stonden op den dag der bruiloft groote ketels met rundsvleesch over 't vuur; de worteltjes waren van den dag te voren geschreept, de eierkoeken en de taarten gebakken; hij wilde de zaken doen, zooals het zijn moest, zei hij. Ook aan den Opeeldriesch staken de vaandels uit; er werd geweldig met een oud kanon op zijn achterplaats geschoten en de jonge lieden uit de gebuurte, die 's avonds op ham genoodigd waren - den drank moesten ze betalen - hadden twee pektonnen voor den ingang van zijn huis gesteld. Veria was uitgedost: een zwartzijden kleed! dat was zeker nog nooit gebeurd, sedert de Opeel bestond! al de meisjes hadden er het hoofd van samen gestoken. Haar schoon gelaat bloosde; hare stoute oogen waarden onbeschroomd over de nieuwsgierige menigte, toen zij in de kerk kwam; er lag iets zegepralends en uitdagends in hare houding, terwijl zij met den nog fikschen, maar bejaarden bruidegom, zuiver geschoren, heel in 't nieuw gekleed, naar 't outer stapte. Reine boog het hoofd, beschaamd in de plaats harer zuster. ‘Een onpaar,’ hoorde zij bij het uitkomen der kerk, iemand zeggen. Veria en Leo gingen voorop; men zou inderdaad gewaand hebben een vader met zijne dochter, bijna een grootvader met zijne kleindochter te zien. Zij bezochten een paar herbergen; Reine moest mede; daar dronken zij ‘haver en hooi’: een mengsel van anijs en punch; in het gemeentehuis deed Leo eene kom limonade bereiden. Hij was opgeruimd van aard en heden uitgelaten blij. Jan- | |
[pagina 57]
| |
Cies dronk veel, maar zat het hoofd te schudden: ‘Wat zullen wij nog beleven!’ zei hij. De wagen stond gereed, de paarden waren met linten gekroond. Aan ‘het Vierweegsche’ werd men ‘gestropt’, 't is te zeggen: doortocht belet bij middel van een door de herbergierster en hare dochter over de straat gehouden koord; de eerewijn werd door eene andere dochter aangeboden en de bruiloftsgasten moesten er uit, en Leo moest tracteeren. Aan ‘de Doodlage’ gebeurde dat opnieuw, en werd er weder gedronken. Reine liet haar glas daar en elders staan; Jan-Cies zei schertsend, dat het maar slechte varkens waren, die hun bak niet ‘kuischten’Ga naar voetnoot1) en wilde eens toonen, wat hij kon: hij dronk onophoudelijk. De grijsaard had zijne sterkte niet berekend en moest dan ook naar huis geleid, en te bed gebracht worden, nog vóór de maaltijd aanving. Djoosken kwam alleen eten. Dat was spijtig van Jan-Cies, niet waar? Er zaten vele gasten aan en met den avond zou het eens wat zijn! Leo was eerelid van de muziekmaatschappij - het bruidspaar zou eene serenade krijgen; de spelers mochten binnenkomen en in de gelagkamer zelf hunne stukken uitvoeren. Reine wachtte dit niet af; met de schemering sloop ze onbemerkt henen en kwam thuis tot groote verwondering der twee dochters van 't schaapgoed. ‘Des avonds werd het pleizierigst, Reine had geen verstand van leven,’ zeiden zij. Zij was dien avond buitengewoon stil en nadenkend - zij scheen zich maar weinig vermaakt te hebben. |
|