Drie novellen
(1879)–Virginie Loveling– AuteursrechtvrijVreemde invloed. Mijne goede faam. Kromme Cies
[pagina 73]
| |
dat dit vertrek een groot verlies voor haar zelve zou wezen. Door tusschenkomst eener Hollandsche bekende, had zij een Zeeuwsch meisje in huur genomen. Het was eene zeer jonge, groote meid met glanzige, blauwe oogen en eene kleur als appelbloesem: zij droeg een lang, lilakleurig jak, een rare muts en sieraden als vergulde kurktrekkers van weerskanten der slapen. Ik geloof, dat zij van het eiland Schouwen was. Marie had eene gestadige behoefte aan afwisseling: de inderdaad lieve gestalte van dat meisje beviel haar bovenmate, zij was er mede ingenomen, en gaf de nieuwaangelande al dadelijk de volgens haar noodige onderrichtingen. De dienstbode was nooit van huis geweest, dit was geen bezwaar, zei hare meesteres, zij stelde haar een keukenboek ter hand, haar ernstig aanbevelend de spijzen juist daarnaar klaar te maken. Voor geld moest zij zich tot mijnheer wenden; alle uitgaven op een boekje aanteekenen en hem rekening doen. Zij kon hem ook elken morgen vragen, wat hij voor het middagmaal begeerde. Marie voegde er nog bij, dat zij gaarne alles rein en te zijnen tijde vaardig had, verder strekten hare aanbevelingen zich niet uit - en Katrijntje stelde zich aan het werk. Het was een onervaren kind, en als een kind was zij onvoorzichtig, handeloos en onbedacht: de huisgenooten ondervonden aldra de onaangename gevolgen van haar beheer. George klaagde, dat zijne schoenen zelden of nooit meer gepoetst en zijn jas in het geheel niet meer uitgeborsteld werd, waar was nu, vroeg hij, die nooit volprezen Hollandsche reinheid? Het was ongelooflijk, klaagde hij, hoe de dagelijksche uitgaven met al dat gebrek aan welstand vermeerderd waren. Hoe wenschte hij Minchen terug! Hij zei, dat hij die keuken niet mocht, - en welke keuken! Soms was het vleesch | |
[pagina 74]
| |
dood gebraden, soms nog rauw; de koffie koud en nooit iets op het gestelde uur gereed. Katrijntje liep en vloog zonder verpoozen en gaf zich alle moeite om wel te doen; maar op korten tijd waren al de tassen de ooren afgeslagen, de karaffen droegen groote sterren in het glas, - een zeer onwelkom eerekruis, bewijs van ruwe veldslagen - en telkens men aan tafel zat, duidde het een of ander gerucht in de keuken den val van een nieuw stuk huisgerief aan. Katrijntje verscheen alsdan met gloeiende wangen en bekende op de vraag van haren meester met haren zoeten tongval en haar onschuldig oog, wat haar uit de handen geglipt was, of op welke wijze zij iets bij ongeluk had omgestooten. George zei in hare afwezigheid half lachend, half boos, dat hij het op twee frank daags schatte, wat zij met hare schijnbare zachtmoedigheid aan stukken sloeg. Wat hem het meest van al bevreemdde en misviel, was, dat zij middel gevonden had om zelfs de prachvol gebeitelde marmeren schouw in de eetzaal te beschadigen, hoe zij dat had kunnen teweegbrengen, begreep hij niet, zei hij met scherpen scherts aan zijne huisvrouw. Marie ook, de immer welwillende Marie, had reeds het een en ander van Katrijntje ondervonden: onlangs had zij bovenkomend deze voor de groote spiegelkast vinden staan, beproevend haar zwart fluweelen kleed aan te trekken. Maar..... Katrijntje was zoo braaf en gewillig, het was eene kindergril, zei hare meesteres verontschuldigend, en voegde er bij, dat zij bemerkt had, hoe de vreemde genoodigden het meisje met het oog achtervolgden en haar zoo lief schenen te vinden. George werd meer dan eens schaamrood aan tafel, als er gasten waren en de aardappelen stijf en koud nevens het opengekookte stuk zalm te wachten stonden naar de saus, die in het geheel niet verscheen. Hij fronste den | |
[pagina 75]
| |
wenkbrauwboog en blikte verwijtend naar zijne echtgenoote, wie het eigenlijk meer aanging dan hem zelve, en die, niets bemerkend, heel bedaard tegen den eenen of anderen tafelgenoot over de verwikkelde wijsbegeerte van Kant of de geleerde muziek van Wagner redeneerde. Ja, George begon in te zien, dat het niet genoeg is voor eene vrouw te kunnen medespreken over Zoroaster en Confucius en vergelijkingen te maken tusschen den Zend-Avesta, den Chou-King en het Evangelie, als zij aan hare geletterde gasten terzelfder tijd een verbrand hoen laat opdisschen, en het stof een vinger dik op al haar huisraad ligt. Justine bemerkte met schrik het gevaar, dat de goede overeenkomst der echtgenooten bedreigde; tot dus verre had zij werkeloos toegezien; maar de zaken namen zulke groote evenredigheden, dat zij zich ernstig begon af te vragen, wat plicht en dankbaarheid haar hier geboden en hoe het onheil te verhelpen ware? |
|