den hoek van den vierkanten tuin stond, waar een poortje was, aan hetwelk zij duwde om langs daar binnen te gaan; doch het was gesloten, en zij maakte den omweg door het kleine straatje tusschen den blinden muur en de haag en ging langs voren in.
Tante Oosterlink was eene welstellende, bedaagde weduwvrouw; haar man had het ambacht van wagenmaker en hoefsmid uitgeoefend, - de noodstal met zijn afdakje, zijne ijzeren ringen en zware ketens stond nog aan den hoek van het huis, al werd hij niet meer gebruikt, - de werkwinkel was er nevens; want het wagenmaken zette zij voort met Naas, den knecht, die de werkmansdecoratie had, omdat hij reeds vijftig jaar in dezelfde familie woonde.
Het was omtrent één uur, toen Justine binnenkwam: hare tante zat opgeschikt geheel alleen aan de koffietafel met dikke, tarwen botterhammen; haar zwarte mantel lag nevens haar op eenen stoel: zij scheen op het punt van uit te gaan. Wat was zij verbaasd en blij hare nicht te zien! maar het eerste wat zij deed, was haar eene heele reeks verwijtingen toesturen, omdat zij niet eerder, en met haren man gekomen was om hem voor te stellen, en dat het zeker kwam, omdat zij nu te hoog in stand was en dergelijken meer.
Inderdaad, Justine had het moeten doen: dit wist zij zelve wel, en Tante had in den grond gelijk, al was het misplaatst haar dat zoo maar dadelijk voor oogen te leggen.
De jonge vrouw verontschuldigde zich zoo goed zij kon; maar de waarheid was, dat zij tot hiertoe hare tante niet had bezocht, omdat Eugénie zou medegekomen zijn, indien zij het aan Alexis had voorgesteld, en zij deze hier niet inbrengen wilde.
Tante Oosterlink kwam van de verkooping van den onderpastoor, begon zij dra daarop te vertellen; zij was wat laat naar huis gekomen, het middagmaal was koud, daarom at zij boterhammen, - zij sneed er ook aan Justine voor.