trouwde zuster en haren echtgenoot, die overgekomen waren, benevens eenen heer van Bergen. Het middagmaal was voor dezen laatste tot vijf uren verschoven, en Justine vernam den klank der vorken en schotels en de verre stemmen der genoodigden beneden. Waarom kwam Alexis niet eens zien, hoe zij. het stelde? Het hadde haar goed gedaan, indien hij, die haar steeds als een kind behandelde, haar thans eens als een bedorven kind had vertroeteld en beklaagd; maar hij verscheen niet, en weenend verborg zij haar hoofd in het kussen. Zij hoorde zingen en de begeleiding op het klavier, en dan eenen stap die bovenkwam: het was Eugénie - zij zag het door de spleet der deur - die haar ververschingen bracht; maar zij deed alsof zij sliep, en de andere trok op de teenen naar beneden.
‘Gij moet niet gaan, gij moogt niet gaan,’ had Eugénie van het eerste oogenblik aan haren broeder gezegd. ‘Gij ziet wel, dat het kinderachtige grillen zijn,’ - inderdaad, zij had gelijk, dacht hij, en hield het ook voor grillen. - ‘Wij mogen haar niet involgen,’ ging Eugénie voort, ‘anders zal zij ons nog zulke tooneelen voorbereiden en ons zonder reden den doodsangst op het lijf jagen.’ En hij deed, hoewel ongaarne, wat zijne zuster hem aanbeval, hij ging niet eens tot bij zijne vrouw, en paste zonder goedheid de koele rede op de overdreven uitingen van haar harteleed toe.
Justine lag op het gebeurde na te denken: zij begon zich te schamen over hare onzinnige handelwijze, en bekommerde zich over het vermiste regenscherm: waar mocht het toch gebleven zijn? Het was dat van Henriette, en nu vreesde zij wel van verwijtingen te krijgen.
Des anderdaags ondervond zij tot haren niet geringen schrik, dat zij ook haar portemonnaie kwijt was; had zij het verloren? was het haar in het gedrang ontstolen, of had zij het weggeworpen? zij geloofde dit laatste. Dat was