men, nam zij eene kous van Alexis op, uit eenen heelen hoop, die in het werkmandje van Eugénie gereed lagen, en begon er vlijtig aan te mazen.
Dat was eene daad van onafhankelijkheid en zonder voorgaande; ook begon zij te beven, toen Eugénie binnenkwam. Deze scheen verwonderd, dat Justine hare taak op zich had genomen, en wellicht zonder eenig erg te vermoeden, sprak zij onder de ingeving van haar heerschzuchtig karakter:
‘Justine, deze kousen moeten verbreid worden; gij ziet immers wel dat ze te slecht zijn,’ en zij stak hare hand in den voet, dien zij met de vingeren openhield, om het haar te toonen. Daarop begon zij heel kalm met eene speld de steken onder den hiel los te maken.
De tranen schoten Justine in de oogen, en de ontsteltenis verkropte hare stem; maar hare zuster bemerkte het niet.
‘Alexis,’ zei deze zich tot hem wendend, ‘past het u thans om naar Colard's te gaan voor uw zomercostuum?’
Ja het paste hem. Maar dit was te veel voor Justine. Zij liep uit de kamer naar boven, zij zette haren hoed op en trok haren mantel aan: zij wist niet wat zij deed, zij wist niet wat zij doen wilde; maar weg moest zij, verre weg van daar in het vrije, en zij liep de straat op, zij die nooit alleen uitging, en zij had de deur achter zich met geweld toegetrokken, zij, die in gewone omstandigheden niet waagde het minste gerucht te maken.
De uitdrukking van haar gelaat of hare gebaren moesten wel opsprakelijk zijn; want de voorbijgangers bleven staan om haar na te zien, en zij moest wel achteloos en onvoorzichtig handelen; want een policieagent trok haar eensklaps in de Lange Munt op eenen trottoir om haar voor eenen hoolwagen te hoeden, die achterkwam. Wat gaf het, of haar een ongeluk gebeurde of niet, zij was in wanhoop en vermocht niet hare gedachten bijeen te zamelen.