VIII.
Des anderdaags keerden zij weder naar Gent terug. Alexis zat rechtover haar beiden in den trein en lachte haar beurtelings aan, als wilde hij haar beurtelings de verzekering zijner trouwe verkleefdheid geven. Hoe schrikte Justine voor het leven, dat voor haar openlag!
Er zijn oogenblikken, waarop de mensch als het ware de gave der voorspelling krijgt en de sluiers der toekomst oplichten kan; waarop de onbezielde voorwerpen, die hem omgeven, eene gestalte aannemen en voor hem eenen heelen levensloop verpersoonlijken: zoo kan het zicht van eenen bloeienden boomgaard, van de blonde toppen der populieren in het voorjaar, en een warme lentezonnestraal in eens de gansche reeks van genoeglijke oogenblikken, die ons nog te wachten staan, in zich bevatten; zoo kan het gehuil van den wind in een woest gebouw, het aanschouwen der looden wolken bij winterdag ons tot eene akelige voorspelling van wee en rampen en van de zware lasten des levens zijn.
Aldus ging het Justine, toen zij in den schokkenden, ruischenden trein door het raam over de vlakke velden blikte, waarover zwarte raven vlogen, en hagelbuien den weeken grond, waar hier en daar nog eene streep sneeuw lag, onbarmhartig zweepten; dat regenweer, die woeste treurnis, die ontbladerde natuur, dat was de beeltenis van het lot, 't welk haar te wachten stond; en later - veel later - wanneer de werkelijkheid de plaats der fantasie had ingenomen, en men in haar bijzijn van voorgevoelens sprak, keerde zij immer in gedachten terug naar dien stond, waarop zij duidelijk het dreigend spook der toekomst voor hare oogen had zien verschijnen.