stak de hand niet uit, zij wendde zelfs het hoofd af, haar kind op den grond stellend:
‘Ik trek mij dat niet aan,’ sprak ze, ‘moeder is ginder en de anderen ook,’ onbepaald met eene beweging van den elleboog het Gemeentehuis aanwijzend.
Pia wist, dat zij er allen van in het begin hun intrek hadden genomen, de wagens te klein zijnde om hen te herbergen voor een langer oponthoud.
Zij ging door de open poort, omdat ze ongaarne den voet in de gelagkamer zette, uitkijkend of ze niemand zag.
Ja, de oude moeder opende eene zijdeur: daar was hun verblijfplaats en Pia moest binnen komen of zij wilde of niet.
Er stonden een paar bedden, een wiegje, een kacheltje, stoelen, eene tafel, eene waschtob, alles dicht opeen en toch niet slordig noch afkeerwekkend. Die enge plekjes, volgestopt voor een tijdelijk kampement - een korte standplaats tusschen bestendige zwerftochten - waren Pia niet onbekend en het weerzien er van was haar niet onwelkom.
Zij zat nochtans niet neder, maar sprak