verstokt was voor alle aardsche wellust!...
Zij was naar de brouwerij geweest, een zware gang! - zij had de vrouw met de boodschap van het afzeggen belast, en tot hare bevreemding ondervonden aan den bitsen toon, waarmede haar geantwoord werd: ‘dat het wel was en zij het maar moest weten, indien zij het berouwen mocht,’ dat het niet zoozeer haar geluk als het voordeel van Donatus was, dat men voor oogen hield.
Zij had nog niets aan tante Monica medegedeeld, maar ging den kapelaan vinden. Zij wist niet wat haar belette om van 't Goedvrijdagkind te spreken en verklaarde hem, dat God haar duidelijk hare roeping had aangewezen en zij vast besloten was in een klooster te gaan.
Zij wachtte bijval en bewondering; maar hij schudde het hoofd: ‘Zoo gauw niet, mijn kind, gij zijt wat wispelturig, wat veranderlijk, wat overdreven. Men neemt een dergelijk besluit niet in een oogenblik van tegenzin of krenking of onder den invloed van iets, dat ons wordt aangedaan of opgelegd.’