‘Dat kan ik ook,’ sprak ze, zeer dicht bij hem komend, een hand op het muziekboek leggend.
De seminarist schrikte hevig, betrapt op wereldsch tijdverdrijf. Hij sprong op, hoogrood, en stamelde iets onverstaanbaars, wellicht verontschuldigends, met de plompheid van een rund ter zijde tegen 't ander nog gesloten hoekvenster deinzend, tot groot gevaar voor het verfrommelen der versch opgehangen witte gordijntjes.
Het was een brave, godvreezende boerenzoon, die steeds het gezelschap van de vrouwen zijner omgeving vermeden had en met dorpsmeisjes als Pia nooit, ook niet het geringste gesprek had aangeknoopt.
Zijne onbeholpen schuwheid stelde hem in minderheid tegenover haar; indien hij zelfbetrouwend en voorkomend ware geweest, zou zij misschien schuchter geworden zijn; nu zei ze, volkomen op haar gemak:
‘Ik ben de vriendin van Louise, ik meende, dat ze hier was; ik kwam om karnemelk,’ en zij stak ten bewijze daarvan hare groote kan vooruit, waarna zij die op den grond zette.